Datum uitspraak: 5 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 juni 2007 in zaak
nr. 06/2000 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH).
Bij besluit van 24 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) (hierna: het college) aan N.H. Architecten vergunning verleend voor in de aanvraag vermelde werkzaamheden voor een bosdunning op het perceel Fazantenlaan 13 te Bergen aan Zee (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 mei 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover dit betrekking heeft op de motivering van het besluit van 24 november 2005 en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 juni 2007, verzonden op 19 juni 2007, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2008, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Hiemstra, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellante] is eigenares van een naast het perceel gelegen woning en gebruikt deze woning als tweede woning.
2.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Bomenverordening van de gemeente Bergen 2003 (hierna: de bomenverordening), voor zover thans van belang, wordt onder houtopstand verstaan één of meer bomen en een lintbegroeiing van heesters en struiken.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder b, voor zover thans van belang, wordt onder een boom verstaan een houtachtig, overblijvend gewas dat één- of meerstammig kan zijn en een dwarsdoorsnede van de stam, of bij meerstammigheid de dwarsdoorsnede van de dikste stam, van minimaal 10 centimeter op 1,3 meter hoogte boven het maaiveld heeft.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het verboden zonder schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, voor zover thans van belang, kunnen burgemeester en wethouders een vergunning weigeren in het belang van:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuurhistorische waarden;
- waarden van dorpsschoon;
- beeldbepalende waarden;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
2.3. [appellante] betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat onduidelijk is voor hoeveel en welke bomen de velvergunning is verleend. Verder voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het besluit op bezwaar van 23 mei 2006 onvoldoende is gemotiveerd, omdat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de waarde van de te vellen bomen.
2.3.1. Het betoog slaagt. In het besluit van 24 november 2005 staat vermeld dat vergunning wordt verleend voor de uitvoering van de in de aanvraag bedoelde werkzaamheden. In het besluit op bezwaar van 23 mei 2006 is gesteld dat sprake is van het rooien van diverse bomen. Uit de besluiten van 23 mei 2006 en 24 november 2005 valt niet af te leiden voor hoeveel en welke houtopstanden een velvergunning is vereist en verleend. De aanvraag, die bestaat uit een situatietekening van N.H. Architecten en waarnaar in deze besluiten wordt verwezen, biedt hiervoor evenmin voldoende aanknopingspunten. Voorts volgt uit de stukken niet waarop het standpunt van het college, dat de bomen waarvoor de velvergunning is aangevraagd geen waarden als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de bomenverordening vertegenwoordigen, is gebaseerd. In het besluit op bezwaar van 23 mei 2006 is vermeld dat geen onderzoeken, natuurtoetsen of inventarisaties ten aanzien van de in geding zijnde bomen bekend zijn. Met de enkele stelling dat de in artikel 4, eerste lid, van de bomenverordening genoemde weigeringsgronden zich niet voordoen, heeft het college niet aannemelijk gemaakt dat het bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis heeft vergaard omtrent de relevante feiten en heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 23 mei 2006 vernietigen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Het college dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Hetgeen voor het overige is aangevoerd, behoeft onder deze omstandigheden geen bespreking.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 8 juni 2007 in zaak nr. 06/2000;
III. verklaart het door [appellante] bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) van 23 mei 2006, kenmerk 0603889;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bergen (NH) tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 51,96 (zegge: eenenvijftig euro en zesennegentig cent) geheel toe te rekenen aan door [appellante] gemaakte reiskosten; het dient door de gemeente Bergen (NH) aan [appellante] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Bergen (NH) aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 355,00 (zegge: driehonderdvijfenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008