ECLI:NL:RVS:2008:BC5768

Raad van State

Datum uitspraak
5 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705577/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake seizoensontheffing terrasboot Café de Pelicaan te Delft

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Delft tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage. Het college had op 3 maart 2005 een seizoensontheffing voor een terrasboot aangevraagd door Café de Pelicaan toegewezen. Dit besluit werd echter door de rechtbank op 13 juli 2007 vernietigd, omdat het college niet bevoegd zou zijn geweest om de ligplaatsenkaart te wijzigen. De rechtbank oordeelde dat de wijziging van de ligplaatsenkaart niet door het bevoegde orgaan was vastgesteld en dat er geen bezwaar- en beroepmogelijkheden waren opengesteld tegen de Nota Terrasbotenbeleid 2004.

Het college ging in hoger beroep en voerde aan dat de raad de bevoegdheid om wijzigingen aan te brengen aan de ligplaatsenkaart aan het college had gedelegeerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat dit betoog slaagde. De rechtbank had ten onrechte overwogen dat het college niet bevoegd was om de gewijzigde ligplaatsenkaart vast te stellen. De Afdeling oordeelde verder dat de rechtbank buiten de omvang van het geding was getreden door te stellen dat de Nota als algemeen verbindend voorschrift gold zonder dat daartegen bezwaar- en beroepmogelijkheden waren opengesteld.

De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze het beroep van de wederpartij gegrond had verklaard. De Afdeling droeg het college op om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij alle betrokken belangen in de afweging moeten worden meegenomen. De proceskosten werden vergoed aan de wederpartij.

Uitspraak

200705577/1.
Datum uitspraak: 5 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Delft,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 06/3535 van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2007 in het geding tussen:
[wederpartij A], [wederpartij B], [wederpartij C] en [wederpartij D]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 maart 2005 heeft appellant (hierna: het college) de door Café de Pelicaan (hierna: het café) aangevraagde seizoensontheffing voor een terrasboot en vergunning voor het gebruik van gemeentegrond ten behoeve van de terrasboot ter hoogte van Verwersdijk 47 te Delft toegewezen.
Bij besluit van 27 februari 2006 heeft het college het door [wederpartij A] en [wederpartij B] (hierna: [wederpartij]) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2007, verzonden op 17 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep, voor zover hier van belang, gegrond verklaard, het besluit op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 20 augustus 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 20 september 2007 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. van der Linden, mr. N. Boslooper en J.C.P. Zeer-Gerrets, allen werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord [wederpartij], bijgestaan door mr. C. Kind, juridisch adviseur te Oegstgeest.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 149 van de Gemeentewet maakt de raad de verordeningen die hij in het belang van de gemeente nodig oordeelt.
Ingevolge artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet, voor zover hier van belang, kan de raad aan het college bevoegdheden overdragen, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de door de raad vastgestelde Verordening openbaar gemeentewater Delft 1996 (hierna: VOGD) is het verboden een vaartuig in openbaar gemeentewater af te meren dan wel te laten liggen.
Ingevolge het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders van het bepaalde in het eerste lid ontheffing verlenen.
Ingevolge artikel 8, derde lid, aanhef en onder b, is het verboden in of bij openbaar gemeentewater een vaartuig onder, dan wel in de onmiddellijke nabijheid van een brug af te meren dan wel neer te leggen.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onder b, geldt dat alleen ontheffing als bedoeld in artikel 6, tweede lid, voor een dekschuit wordt verleend, indien de afmeerplaats is gelegen direct voor het dienende pand.
Ingevolge artikel 13, aanhef en onder b, wordt er alleen een seizoenontheffing voor een terrasboot verleend voor locaties als aangegeven op de ligplaatsenkaart bestemd voor "seizoenontheffingen terrasboten".
Ingevolge artikel 22 moet, in het geval de aanvraag om ontheffing op grond van artikel 6, tweede, een afmeerplaats achter of langs een perceel van een ander dan de aanvrager betreft, de aanvraag om ontheffing vergezeld gaan van een verklaring van geen bezwaar van de derde-belanghebbende gebruiker van dit perceel.
Ingevolge artikel 28 is het college burgemeester en wethouders bevoegd nadere regels te stellen betreffende hetgeen in deze verordening is bepaald.
Ingevolge artikel 30 is het college van burgemeester en wethouders bevoegd tot het wijzigen van de ligplaatsenkaart, onder meer om deze in overeenstemming te brengen met een bestemmingsplan dat na het van kracht worden van deze verordening is vastgesteld.
In de Nota Terrasbotenbeleid 2004 (hierna: de Nota) en de daarbij horende bijlagen is het beleid ter zake van terrasboten neergelegd, alsmede de raadsvoordracht tot vaststelling van de VOGD.
2.2. De rechtbank heeft het besluit van 27 februari 2006 vernietigd onder meer op de grond dat de wijziging van de ligplaatsenkaart, waarbij een deel van de Verwersdijk is aangewezen als ligplaats, niet door het bevoegde orgaan, maar door het college is vastgesteld. De rechtbank heeft tevens overwogen dat de Nota concrete besluitvorming bevat waartegen voor belanghebbenden ten onrechte geen bezwaar- en beroepmogelijkheden zijn opengesteld.
2.3. Het college heeft hiertegen aangevoerd dat de raad het aanbrengen van wijzigingen van de ligplaatsenkaart aan het college heeft gedelegeerd.
2.3.1. Dit betoog slaagt. In artikel 30 van de VOGD heeft de raad de hem toekomende bevoegdheid om de ligplaatsenkaart behorende bij de VOGD te wijzigen aan het college gedelegeerd. Een dergelijke delegatiebevoegdheid komt de raad op grond van artikel 156 Gemeentewet toe, tenzij de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet. Daarvan is in dit geval geen sprake. Anders dan [wederpartij] heeft betoogd kan, gelet op de woorden 'onder meer' in artikel 30 van de VOGD, dat artikel niet aldus worden uitgelegd dat het college de ligplaatsenkaart slechts mag wijzigen om die in overeenstemming te brengen met een bestemmingsplan. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte overwogen dat het college niet bevoegd was om de gewijzigde ligplaatsenkaart vast te stellen.
2.4. Het college heeft voorts aangevoerd dat de rechtbank haar oordeel dat ten onrechte geen bezwaar- en beroepmogelijkheden zijn opengesteld tegen de Nota onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.4.1. In beroep was tussen partijen de inhoud noch de hoedanigheid van de Nota in geschil. Door de vernietiging van het bestreden besluit mede te baseren op het oordeel dat de Nota algemeen verbindende voorschriften en concrete besluitvorming behelst, tegen welke laatste voor belanghebbenden ten onrechte geen bezwaar- en beroepmogelijkheden zijn opengesteld, is de rechtbank buiten de omvang van het geding getreden.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep van [wederpartij] gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling alsnog het door [wederpartij] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit op bezwaar behandelen.
2.6. [wederpartij] heeft aangevoerd dat de terrasboot op een te geringe afstand van de brug en ten onrechte niet direct voor het dienende café ligt. Een verklaring van geen bezwaar ontbreekt en een terrasboot ter plaatse is niet in overeenstemming met het bestemmingsplan. Ten slotte vreest [wederpartij] dat bezoekers van de terrasboot voor onaanvaardbare hinder zullen zorgen.
2.6.1. Ten aanzien van de afstand tot de brug wordt in paragraaf 2 van bijlage 2 behorende bij de Nota in het algemeen aanbevolen een afstand van zes meter tot de brug aan te houden in verband met de manoeuvreerruimte van andere vaartuigen. Hierbij wordt echter opgemerkt dat de aan te houden afstand afhankelijk is van de locatie. Op de aan de orde zijnde locatie is volgens het college vanwege de hoogte van de brug en de breedte van de gracht ter plaatse, voldoende uitwijk- en manoeuvreerruimte en kan de terrasboot op ongeveer 1,90 meter van de brug liggen. [wederpartij] heeft dit niet bestreden. Gelet hierop acht de Afdeling het standpunt van het college dat de terrasboot op voldoende afstand van de brug is gelegen, niet onredelijk. Dat de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de Commissie) in haar advies van 5 januari 2004 de oorspronkelijke ligging van de terrasboot onder de brug heeft afgekeurd en over de huidige ligging niet opnieuw een advies heeft uitgebracht, doet daar niet aan af. De Commissie is akkoord met de positie van de terrasboot in het onderhavige grachtenvak en heeft, zoals de vertegenwoordiger van het college ter zitting heeft bevestigd, slechts tot taak te adviseren over de uiterlijke kenmerken van de terrasboot in relatie tot de omgeving, niet over de veiligheid van het vaarverkeer. Overigens kan het college ingevolge artikel 8, vierde lid, van de VOGD, ontheffing verlenen van het vereiste dat de terrasboot niet in de onmiddellijke nabijheid van de brug mag liggen.
De voorwaarde dat de terrasboot direct voor het dienende pand moet liggen, is blijkens het proces-verbaal bij de rechtbank ingegeven door de gedachte dat alleen horecagelegenheden die aan een gracht zijn gevestigd een seizoensvergunning voor een terrasboot kunnen verkrijgen. Het onderhavige café voldoet daaraan. Vanwege de ligging van het pand voor de brug kan de terrasboot echter niet helemaal voor het café liggen. De Afdeling is van oordeel dat het college in de enkele omstandigheid dat de terrasboot niet in de volle lengte voor het dienende pand ligt, geen aanleiding behoefde te zien de ontheffing te weigeren.
Anders dan [wederpartij] heeft betoogd is in dit geval, waarin de afmeerplaats niet direct achter of langs het perceel van [wederpartij] ligt maar daarvan wordt gescheiden door een weg, niet een verklaring van geen bezwaar vereist.
De vraag of de ligging van de terrasboot in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de gracht geen horecabestemming heeft, speelt in deze procedure geen rol en kan eventueel in een handhavingprocedure aan de orde worden gesteld.
2.7. In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de afweging van alle bij het innemen van ligplaats met een terrasboot betrokken belangen bij de totstandkoming van de VOGD en de daarbij behorende ligplaatsenkaart al heeft plaatsgevonden. Met de vaststelling daarvan is volgens het college ook het aantal ligplaatsen per grachtvak bepaald. Gelet op het feit dat het grachtvak Verwersdijk voorkomt op de ligplaatsenkaart, heeft de raad met die vaststelling beslist dat is voldaan aan de vereisten in de artikelen 8, derde lid, aanhef en onder b, van de VOGD en artikel 12, aanhef en onder b, van de VOGD.
2.7.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit betoog niet kan worden gevolgd. De voorwaarde dat alleen een seizoenontheffing wordt verleend voor locaties als aangegeven op de ligplaatsenkaart houdt in dat, in geval een aanvraag wordt ingediend voor een ontheffing voor een ligplaats die niet voorkomt op de ligplaatsenkaart, deze moet worden geweigerd. Is, zoals in dit geval, wel voldaan aan deze voorwaarde en voorziet de VOGD voor het voorliggende geval ook overigens niet in een dwingende afwijzingsgrond, dan brengt het voor het overige discretionaire karakter van de bevoegdheid inzake het verlenen van de ontheffing met zich dat het college alle betrokken belangen moet afwegen. In dit verband dient het college de aard en de ernst van de hinder die bij gebruikmaking van de ontheffing kan ontstaan, in aanmerking te nemen. In dit geval is daarbij nog van belang dat de terrasboot geheel voor het pand van [wederpartij] ligt. Nu op geen enkele wijze is gebleken dat het college de belangen van [wederpartij], in het bijzonder de door hem gestelde hinder, heeft onderzocht en in de te verrichten belangenafweging heeft betrokken, is het betreden besluit in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht genomen.
2.8. Uit het vorengaande volgt dat het beroep van [wederpartij] gegrond is en dat het besluit op bezwaar van 27 februari 2006 dient te worden vernietigd.
2.9. Het college dient binnen zes weken na dagtekening van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2.10. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 juli 2007 in zaak nr. 06/3535, voor zover het beroep van [wederpartij A] en [wederpartij B] gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep van [wederpartij] gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: appellant) van 27 februari 2006, kenmerk 2000632;
V. draagt appellant op om binnen zes weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen;
VI. veroordeelt appellant tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 855,88 (zegge: achthonderdvijfenvijftig euro en achtentachtig cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Delft aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Tuyll van Serooskerken, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Tuyll van Serooskerken
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2008
290.