200708092/1 en 200708092/3.
Datum uitspraak: 28 februari 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek van [appellanten sub 2], allen wonend te Nijmegen, om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op de hoger beroepen van:
1. het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen,
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/2594 en 07/2593 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 15 oktober 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
Bij besluit van 12 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een reguliere bouwvergunning verleend voor het verbouwen en vergroten van een woning en garage op het perceel aan de [locatie] te Nijmegen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 augustus 2007 heeft het college het daartegen door [appellanten sub 2] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 oktober 2007, verzonden op 16 oktober 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [appellanten sub 2] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 16 augustus 2007 vernietigd en het college opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 november 2007, en [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2007, hoger beroep ingesteld. Het college heeft zijn hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 december 2007. [appellanten sub 2] hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 december 2007.
Bij besluit van 10 januari 2008 heeft het college de bezwaren van [appellanten sub 2] tegen het besluit van 12 februari 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2008, hebben [appellanten sub 2] de voorzitter van de Afdeling verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[appellanten sub 2] hebben een nader stuk ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghouder] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 21 februari 2008, waar [appellanten sub 2], waarvan [naam een der appellanten] in persoon, bijgestaan door mr. G.H.M. Smelt, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door mr. L.C.C.M. Vullings, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De omstandigheid dat [vergunninghouder], met bericht van verhindering, niet ter zitting is verschenen, vormt daarvoor geen beletsel. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [vergunninghouder] een schriftelijke uiteenzetting heeft gegeven en zelf geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en derhalve daarin heeft berust.
Ten aanzien van de hoger beroepen
2.2. Vaststaat dat op de bij de bouwaanvraag behorende bouwtekeningen geen enkele ruimte specifiek benoemd is voor bewoning. Deze tekeningen ondersteunen derhalve niet het gestelde beoogde gebruik ten behoeve van woondoeleinden. Daarnaast verschillen deze tekeningen niet van de tekeningen die behoorden bij een eerder ingediende aanvraag om bouwvergunning voor het bouwen van een aanbouw aan de woning op het perceel ten behoeve van het klusjesbedrijf van de zoon van [vergunninghouder]. Gelet hierop heeft de voorzieningenrechter, anders dan het college betoogt, met juistheid overwogen dat het college op basis van de bij de bouwaanvraag ingediende bouwtekeningen redelijkerwijs niet tot de conclusie had kunnen komen dat [vergunninghouder] het bouwplan voor bewoning zal gaan gebruiken.
2.3. Nu de bouwvergunning is verleend op basis van de bij de bouwaanvraag ingediende bouwtekeningen en niet op basis van de inrichtingstekeningen van juni 2007, heeft de voorzieningenrechter met juistheid overwogen dat voor de gewijzigde onderdelen op de inrichtingstekeningen geen bouwvergunning is verleend. Hetgeen in hoger beroep van de zijde van [appellanten sub 2] is betoogd, berust op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak.
2.4. Gelet op hetgeen onder 2.2. en 2.3 is overwogen, zijn de hoger beroepen van het college en [appellanten sub 2] ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het besluit van 10 januari 2008
2.5. Bij besluit van 10 januari 2008 heeft het college opnieuw beslist op het door [appellanten sub 2] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 12 februari 2007. Aangezien bij dit nieuwe besluit niet aan de bezwaren van [appellanten sub 2] is tegemoetgekomen, wordt het hoger beroep van [appellanten sub 2], gelet op artikel 6:24 van de Awb, gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.6. Het college heeft ter zitting erkend dat het besluit van 10 januari 2008 niet is genomen met inachtneming van de aangevallen uitspraak. Nu de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, komt dit besluit reeds hierom voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 10 januari 2008 dient te worden vernietigd.
2.8. Nu, gelet op hetgeen onder 2.2. is overwogen, op basis van de bij de bouwaanvraag ingediende bouwtekeningen, mede gelet op de achtergrond van dit bouwplan, niet redelijkerwijs valt aan te nemen dat het bouwwerk uitsluitend of mede zal worden gebruikt overeenkomstig de doeleinden waarin de bestemming voorziet, had het college niet tot verlening van de bouwvergunning kunnen overgaan. De voorzieningenrechter heeft onbetwist vastgesteld dat de inrichtingstekeningen van juni 2007 een zodanige wijziging van het thans voorliggende bouwplan behelzen, dat zij geacht worden betrekking te hebben op een ander bouwplan. [vergunninghouder] kan derhalve uitsluitend een oordeel omtrent de toelaatbaarheid van een bouwplan in overeenstemming met de inrichtingstekeningen van juni 2007 verkrijgen, indien hij een nieuwe daartoe strekkende bouwaanvraag indient. Onder deze omstandigheden ziet de voorzitter aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door het besluit van 12 februari 2007 te herroepen en de bouwvergunning voor het verbouwen en vergroten van de woning en garage op het perceel alsnog te weigeren.
2.9. Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.10. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van 10 januari 2008 gegrond;
III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 10 januari 2008, kenmerk G140/07.0035564;
IV. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 12 februari 2007, kenmerk
G310/RP 200501093, en weigert de bouwvergunning voor het verbouwen en vergroten van de woning en garage op het perceel;
V. bepaalt dat de onder IV vermelde uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 10 januari 2008;
VI. wijst het verzoek af;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep tegen het besluit van
10 januari 2008 en het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Nijmegen aan [appellanten sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente Nijmegen aan [appellanten sub 2] het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 214,00 (zegge: tweehonderdveertien euro) vergoedt;
IX. bepaalt dat van de gemeente Nijmegen een griffierecht van € 428,00 (zegge: vierhonderdachtentwintig euro) wordt geheven;
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2008