Datum uitspraak: 4 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) van:
2. [verzoekers sub 2], allen wonend te [woonplaats]
hangende het hoger beroep van:
[verzoekers sub 1] (waaronder [verzoekers sub 2]) en het college van burgemeester en wethouders van Naarden
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/1612, 07/1653, 07/1675 en 07/1756 van de rechtbank Amsterdam van 4 december 2007 in het geding tussen:
[wederpartij C], allen wonend te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Naarden
Bij besluit van 15 september 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Naarden (hierna: het college) vergunning verleend voor het kappen van 3100 m2 bosplantsoen aan de Verlengde Fortlaan te Naarden.
Bij besluit van 6 december 2005 heeft het college aan de Stichting R.K. Onderwijs Naarden (hierna: de Stichting) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een schoolgebouw aan de Verlengde Fortlaan te Naarden.
Bij besluit van 27 februari 2007 heeft het college, voor zover hier van belang, de onder meer door [verzoeker sub 2A] daartegen ingestelde bezwaren niet-ontvankelijk en de daartegen gemaakte bezwaren van [verzoekers sub 1] ongegrond verklaard en de besluiten van 15 september en 6 december 2005, onder aanvulling van de motivering, in stand gelaten.
Bij besluit van 29 augustus 2007 heeft het college het besluit van 27 februari 2007 gewijzigd in die zin dat, voor zover hier van belang, het besluit nader is gemotiveerd en aan de kap- en bouwvergunning nadere voorwaarden zijn verbonden. De besluiten van 15 september en 6 december 2005 zijn voor het overige in stand gelaten.
Bij uitspraak van 4 december 2007, verzonden op 6 december 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) voor zover hier van belang, het door [verzoeker sub 2A] ingestelde beroep gegrond verklaard, de besluiten van 27 februari en 29 augustus 2007 vernietigd, voor zover het bezwaar van [verzoeker sub 2A] niet-ontvankelijk is verklaard, bepaald dat het college ten aanzien hiervan een nieuw besluit dient te nemen en het beroep van [verzoekers sub 1] ongegrond verklaard.
Bij besluit van 14 januari 2008 heeft het college opnieuw beslist op het door [verzoeker sub 2A] gemaakte bezwaar.
Het daartegen door [verzoekers sub 2] ingestelde beroep en verzoek om voorlopige voorziening heeft de rechtbank doorgezonden naar de Raad van State en is daar ingekomen op 1 februari 2008.
Tegen de uitspraak van de rechtbank hebben [verzoekers sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hoger beroep ingesteld. Zij hebben hun hoger beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 februari 2008, hebben [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 28 februari 2008, waar [verzoekers sub 2] en [verzoekers sub 1], allen vertegenwoordigd door mr. W.J.A. Vis, en het college, vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en A. Derksen. J. Jobse en E. Wagenaar, allen ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Stichting, vertegenwoordigd door O.F.H.H. Meyknecht en S.M.A.N. Grootveld-Maas, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het besluit van 14 januari 2008 heeft het college het bezwaar van [verzoeker sub 2A] ontvankelijk, doch ongegrond verklaard. Dit besluit is mede in deze procedure betrokken. Vooralsnog wordt uitgegaan van de ontvankelijkheid van het bezwaar van [verzoeker sub 2A].
2.3. Het project voorziet in het oprichten van een dependance van de Minister Calsschool te Naarden, bestaande uit acht schoollokalen, een archief- en vergaderruimte en een speelterrein van circa 760 m2, maximaal acht parkeerplaatsen en een verbreding en verharding van een bestaand voetpad vanaf de Cort van der Lindenlaan tot aan de school. Het project is voorzien in een park dat is gelegen tussen de woonwijk Fortlanden en het natuurgebied Naardermeer en bestaat uit een speelplaats op zand, struweel en bomen, grasland en een kikkerpoel.
2.4. Hetgeen [verzoekers sub 1] naar voren hebben gebracht, biedt onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning en kapvergunning niet mochten worden verleend. Dat geldt eveneens voor hetgeen [verzoeker sub 2A] naar voren heeft gebracht tegen het besluit van 14 januari 2008.
Ten aanzien van de vrijstelling en bouwvergunning wordt in dit kader het volgende overwogen.
2.4.1. Tauw b.v. heeft diverse onderzoeken verricht naar mogelijke significante effecten van het bouwplan op de instandhoudingsdoelstellingen van het Naardermeer en de gevolgen van de verkeersmaatregelen voor de beschermde waarden uit de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet, hetgeen heeft geresulteerd in diverse rapporten. Het college heeft de conclusies van deze rapporten overgenomen. In de rapporten wordt geconcludeerd dat, indien de werkzaamheden niet in het broedseizoen worden gestart en een aantal mitigerende maatregelen wordt genomen, behalve voor het verwijderen van takkenbossen die een potentieel winterverblijf zijn voor de ringslang, geen ontheffing van de Flora-en faunawet nodig is en evenmin een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet. Het natuurgebied Laegieskamp is mede in de onderzoeken betrokken.
[verzoekers sub 1] en [verzoeker sub 2A] hebben in dit kader twee rapporten van Advies- en Ingenieursbureau Oranjewoud overgelegd. In deze rapporten wordt kritisch gereageerd op de conclusies opgenomen in de rapporten van Tauw b.v., maar op grond van de rapporten van Oranjewoud is niet aannemelijk geworden dat het college niet van de juistheid van de conclusies in de rapporten van Tauw b.v. heeft mogen uitgaan. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 4 februari 2008 ontheffing van de Flora- en faunawet heeft verleend voor zover dit het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van de ringslang betreft en dat gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben aangegeven dat geen vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet nodig is nu negatieve effecten op het Natura-2000 gebied Naardermeer kunnen worden uitgesloten. Van betekenis is voorts dat het project is gelegen binnen de rode contour van het streekplan, grenst aan een woonwijk en een gemaal en is voorzien in een gebied dat in 1988 nog een nagenoeg kaal weiland was.
2.4.2. Verder wordt overwogen dat het college afdoende aannemelijk heeft gemaakt dat het voorziene schoolgebouw noodzakelijk is en afdoende heeft gemotiveerd waarom voor deze locatie is gekozen. Van belang hierbij is dat de noodlokalen van de school, die thans elders zijn gevestigd, slechts tot 2008 onderscheidenlijk 2010 in stand mogen blijven, de overgelegde prognoses omtrent de verwachte groei van de school, het ruimtegebrek in het permanente hoofdgebouw van de school en de noodzaak om de dependance van de Minister Calsschool in de nabijheid van het hoofdgebouw te vestigen.
Wat betreft de verkeersafwikkeling wordt overwogen dat vooralsnog niet aannemelijk is, mede gelet op het rapport van Tauw, dat dit het realiseren van het project in de weg staat. Eventuele extra verkeersmaatregelen zullen bij afzonderlijk besluit worden genomen.
2.4.3. Ten aanzien van de kapvergunning wordt het volgende overwogen.
2.4.4. Aan de vergunning is een herplantplicht verbonden voor vijf eiken, vijf essen, 450 m2 bosplantsoen tussen het plangebied en de bufferzone en 425 m2 bosplantsoen tussen de school en de woningen. De aanplant dient ter verdichting van het openbaar groen tussen het plangebied en de bufferzone en moet worden aangebracht voordat van de kapvergunning gebruik gemaakt mag worden.
2.4.5. Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Naarden is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.3a kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. de natuurwaarde van de houtopstand;
b. de landschappelijke waarde van de houtopstand;
c. de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
d. de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
e. de cultuurhistorische waarde van de houtopstand;
f. de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
2.4.6. Met betrekking tot de natuurwaarde van de houtopstand stelt de Voorzitter vast dat het college in het besluit van 29 augustus 2007 heeft vermeld dat de kap van het bosplantsoen zal leiden tot schending van enige natuurwaarden en dat de nadelige effecten kunnen worden geminimaliseerd door het nemen van mitigerende maatregelen waardoor de groendichtheid hetzelfde zal blijven. Ten aanzien van de overige weigeringsgronden is in het besluit vermeld dat, omdat de houtopstand van slechte kwaliteit is, de kap de leefbaarheid van de houtopstand ten goede komt. Het belang van de bouw van de school heeft het college zwaarder geacht dan het belang van het behoud van het bosplantsoen. De Voorzitter is, gelet op de criteria genoemd in artikel 4.5.3a, die beoordelingsruimte impliceren, van oordeel dat de bestuursrechter de belangenafweging terughoudend dient te toetsen.
2.4.7. Ter zitting hebben het college en Tauw b.v. verzekerd dat de mitigerende maatregelen, desnoods na het broedseizoen, feitelijk kunnen worden uitgevoerd voordat met het (verder) kappen van het bosplantsoen wordt aangevangen. Gezien de mitigerende maatregelen, de in 2.4.1 vermelde ontheffing van de Flora- en faunawet en de mededeling van gedeputeerde staten dat geen vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet noodzakelijk is, ziet de Voorzitter in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding voor de verwachting dat de door het college gemaakte belangenafweging in de bodemprocedure geen stand zal houden.
2.5. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2008