Datum uitspraak: 12 maart 2008.
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5740 van de rechtbank Breda van 20 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen.
Bij besluit van 27 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Drimmelen (hierna: het college) geweigerd om twee uitschrijvingen van [appellant] uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de gemeente Drimmelen te wijzigen.
Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand dienen te blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief bij de Raad van State ingekomen op 31 juli 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S.A.M. Fikken, advocaat te Made, en het college, vertegenwoordigd door mr. C. Jonkers en K. van de Breevaart, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 144, eerste lid, worden feiten die hebben plaatsgevonden voor de inwerkingtreding van dit artikel en die van belang zijn voor de bijhouding van gegevens in of de verstrekking van gegevens uit de voor die inwerkingtreding gehouden bevolkingsregisters, afgewikkeld op de voet van het Besluit bevolkingsboekhouding, tenzij de desbetreffende gegevens op grond van deze wet worden opgenomen in of verstrekt uit de basisadministraties.
2.2. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen het in stand laten van de rechtsgevolgen van het door de rechtbank vernietigde besluit. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het thans redelijkerwijs op zijn weg ligt om de juistheid aan te tonen van zijn stelling dat hij in de perioden van 12 mei 1969 tot 30 januari 1970 en 1 juli 1970 tot 26 september 1972 op het adres van zijn ouders aan de [locatie 1] te Made ingeschreven had moeten staan. Hij voert aan dat het wegens de aanzienlijke tijdspanne voor hem niet mogelijk is aan te tonen dat hij op dat adres ingeschreven had moeten staan. [appellant] brengt naar voren dat de rechtbank heeft miskend dat hij met de verklaringen van de Belgische gemeenten Antwerpen en Gent en de notarieel verleden akte van 6 juli 1970 inzake de verkoop van zijn binnenvaartschip voldoende bewijs heeft geleverd. Voorts betoogt hij dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de in beroep overgelegde verklaring van zijn [voormalige echtgenote] van 13 november 2006. Daar hij het begin van bewijs van zijn onterechte uitschrijvingen heeft geleverd, bracht de redelijkheid met zich dat het college de grondslag van de door hem betwiste adresmutaties had dienen aan te tonen, aldus [appellant].
2.3. Voorop staat dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn. Voor het wijzigen van eenmaal in de basisadministratie geregistreerde gegevens zal, gelet op het systeem van de Wet GBA, onomstotelijk moeten vaststaan dat deze feitelijk onjuist zijn.
Blijkens de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente Drimmelen stond [appellant] tot 12 mei 1969 ingeschreven in de voormalige gemeente Made op het adres [locatie 1]. Op die datum is hij uitgeschreven wegens vertrek naar Antwerpen, [locatie 2]. Op 30 januari 1970 is [appellant] weer ingeschreven op voormeld adres te Made. Op 1 juli 1970 is [appellant] vervolgens opnieuw uitgeschreven wegens vertrek naar Gent, [locatie 3], en op 26 september 1972 is hij weer ingeschreven op voormeld adres te Made. Het college heeft de kaart van de bevolkingsboekhouding waaraan die gegevens zijn ontleend, overgelegd. De onderliggende aangiften zijn niet meer voorhanden. Ter zitting van de Afdeling heeft het college een uiteenzetting gegeven van de gang van zaken die indertijd werd gevolgd bij het aanbrengen van mutaties op de kaarten van het voormalige bevolkingsregister.
[appellant] is er niet in geslaagd aan te tonen dat de hiervoor vermelde geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het feit dat [appellant] kan aantonen dat hij in de betreffende perioden niet ingeschreven heeft gestaan op adressen in Antwerpen en Gent geen reden is om aan te nemen dat hij destijds in Made ingeschreven had moeten staan, reeds omdat er geen formele verbinding is tussen uitschrijving uit een Nederlandse gemeente en inschrijving in een Belgische gemeente; die inschrijving was geheel afhankelijk van het initiatief van [appellant]. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat voormelde akte van de verkoop van zijn binnenvaartschip evenmin bewijs is dat [appellant]n in Made ingeschreven had moeten staan, aangezien daaruit blijkt dat de notaris de persoonsgegevens van de contractspartijen niet zelf heeft gecontroleerd noch de juistheid van die opgaven heeft vastgesteld. De verklaring van [voormalige echtgenote] van 13 november 2006 sluit evenmin uit dat de geregistreerde gegevens juist zijn. Gelet op de nauwkeurigheid van de gegevens omtrent de nieuwe woonplaats bij beide uitschrijvingen op de overgelegde kaart en op hetgeen door het college onweersproken is gesteld omtrent de procedure van het opnemen van zulke gegevens, is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat de betwiste in- en uitschrijvingen van [appellant] ten onrechte zijn opgenomen.
Uit vorenstaande overwegingen volgt dat de rechtbank op juiste gronden tot het oordeel is gekomen dat het college niet gehouden was de in de basisadministratie geregistreerde gegevens te wijzigen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008.