ECLI:NL:RVS:2008:BC6399

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801000/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
  • J.W. Prins
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake boete opgelegd door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 maart 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoek werd ingediend door [verzoekster], die een boete van € 40.000 had gekregen van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen. De boete was opgelegd bij besluit van 12 juni 2006.

Na een ongegrond verklaard bezwaar door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 14 augustus 2007, en een daaropvolgende uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar op 19 december 2007, heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld. Tevens verzocht zij om een voorlopige voorziening, die op 22 februari 2008 ter zitting werd behandeld.

[Verzoekster] stelde dat het innen van de boete haar in grote financiële problemen zou brengen. Echter, de voorzitter oordeelde dat [verzoekster] niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een financiële noodsituatie zou komen. De minister had bovendien aangegeven dat er mogelijkheden waren voor een betalingsregeling, waar [verzoekster] geen gebruik van had gemaakt.

De voorzitter concludeerde dat het verzoek ontbeert het noodzakelijke spoedeisende belang en wees het verzoek af. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 7 maart 2008.

Uitspraak

200801000/2.
Datum uitspraak: 7 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2952 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar van 19 december 2007 in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 juni 2006 heeft de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid [verzoekster] een boete opgelegd van € 40.000 wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen.
Bij besluit van 14 augustus 2007 heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) het daartegen door [verzoekster] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2007, verzonden op 28 december 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Alkmaar, voor zover thans van belang, het daartegen door [verzoekster] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 februari 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. O.H. Minjon, advocaat te Opmeer, en vergezeld door haar [directeur] en de minister, vertegenwoordigd door mr. R. Gouw, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het verzoek strekt ertoe dat bij wijze van voorlopige voorziening wordt bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 augustus 2007 worden opgeschort totdat op het hoger beroep is beslist.
2.2. Aan haar verzoek heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat, indien de haar opgelegde boete hangende hoger beroep wordt geïnd, dit bij haar tot grote financiële problemen zal leiden.
[verzoekster] heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat zij door de opgelegde boete in een financiële noodsituatie zal komen te verkeren. Voor zover de door [verzoekster] overgelegde financiële overzichten al inzicht verschaffen in de financiële situatie van haar bedrijf, kan daaruit niet worden afgeleid dat, naar gesteld, haar bedrijf verliesgevend is. Voorts heeft de minister uiteengezet dat voor [verzoekster] steeds de mogelijkheid heeft opengestaan om een betalingsregeling te treffen, waarbij de betaling van de boete over een periode van maximaal twaalf maanden kan worden gespreid, maar dat [verzoekster] van deze mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Deze mogelijkheid bestaat overigens volgens de minister nog steeds. Tot slot zal naar verwachting de hoofdzaak binnen niet al te lange termijn ter zitting worden behandeld.
Onder deze omstandigheden ontbeert het verzoek het voor het inwilligen daarvan noodzakelijke spoedeisende belang en bestaat voor het treffen van de gevraagde voorziening geen aanleiding.
2.3. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Prins
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2008
363.