ECLI:NL:RVS:2008:BC6402

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801359/1 en 200801359/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • R.J.R. Hazen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een vergunning voor het vellen van bomen in het stationsgebied van Utrecht

In deze zaak gaat het om de verlening van een vergunning door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht voor het vellen van bomen in het Smakkelaarsveld en aan het Leidseveer. De vergunning betreft het vellen van zeven linden, vier platanen, vier populieren en een schietwilg, en is verleend aan de Projectorganisatie Stationsgebied van de gemeente Utrecht. De stichting Utrechtse Bomen Stichting heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en is in beroep gegaan bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die het beroep ongegrond verklaarde. De stichting heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 6 maart 2008. De stichting voerde aan dat er een hoge mate van onzekerheid bestaat over de noodzaak van het vellen van de bomen, gezien de fase van de besluitvorming over de bouwvergunning. De voorzitter overwoog echter dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de ontwikkeling van het stationsgebied doorgang zal vinden en dat de vergunninghouder belang heeft bij het snel kunnen starten met de werkzaamheden. De voorzitter concludeerde dat er geen grond is om te oordelen dat het college niet in redelijkheid de vergunning heeft verleend.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De beslissing werd genomen in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de ambtenaar van Staat de uitspraak ondertekenden. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 maart 2008.

Uitspraak

200801359/1 en 200801359/2.
Datum uitspraak: 7 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de stichting Utrechtse Bomen Stichting, gevestigd te Utrecht,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 08/4 en 08/442 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 15 februari 2008 in het geding tussen:
de stichting Utrechtse Bomen Stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 oktober 2007, gewijzigd bij besluit van 30 november 2007, heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) de Projectorganisatie Stationsgebied van de gemeente Utrecht (hierna: de POS) een velvergunning voor het vellen van zeven linden, vier platanen, vier populieren en een schietwilg (hierna: de bomen) op het Smakkelaarsveld en aan het Leidseveer te Utrecht verleend.
Bij besluit van 4 februari 2008 heeft het college het daartegen door de stichting Utrechtse Bomen Stichting (hierna: de stichting) gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 februari 2008, verzonden op 19 februari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door de stichting ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft de stichting de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2008, waar de stichting, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, rechtsbijstandverlener te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. N. Oosterwegel, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is de POS, vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer, gemachtigde, vergezeld door ing. J.H.A.M. Janssen, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Utrecht (hierna: de APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 88, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders de vergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. waarden van stadsschoon;
e. waarden van recreatie en leefbaarheid;
f. de beeldbepalende waarden van de boom.
2.3. Niet in geschil is dat de bomen waarden als bedoeld in artikel 88, eerste lid, van de APV vertegenwoordigen en het college het belang van het behoud van de bomen, gelet op deze waarden, dient af te wegen tegen het belang gediend met het vellen van de bomen ten behoeve van het verleggen van het netwerk van ondergrondse kabels en leidingen in het kader van de ontwikkeling van het stationsgebied van Utrecht.
2.4. In de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter overwogen, samengevat weergegeven, dat het college aan het belang bij het vellen van de bomen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van het behoud van de bomen, dat het, gezien de complexiteit en de omvang van de boogde ontwikkelingen in het stationsgebied en van de daarmee samenhangende besluiten, niet onbegrijpelijk is dat met het vellen van de bomen niet wordt gewacht totdat de juridische procedures over de onderdelen van het deelplan zijn afgerond en dat, mede gezien de fasering van de werkzaamheden, geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot het verlenen van de velvergunning heeft kunnen komen.
2.5. In hoger beroep betoogt de stichting dat de voorzieningenrechter dat ten onrechte heeft overwogen. Daartoe voert de stichting aan, voor zover thans van belang, dat gezien de fase waarin de besluitvorming over de uitwerking van het deelplan zich bevindt, niet duidelijk is of en waarvoor een bouwvergunning zal worden verleend en derhalve een hoge mate van onzekerheid bestaat over de noodzaak van het verleggen van de ondergrondse kabels en leidingen langs het Smakkelaarsveld en van het vellen van de bomen die ter hoogte van het tracé staan.
2.5.1. Gelet op de publiekrechtelijke besluitvorming die ten aanzien van het Utrechtse stationsgebied heeft plaatsgevonden, heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aannemelijk is, dat de ontwikkeling van het stationsgebied die het verleggen van het netwerk van kabels en leidingen noodzakelijk maakt, doorgang zal vinden, dat de keuze voor het voorgenomen tracé op goede gronden berust, dat de vergunninghouder belang heeft bij het op korte termijn kunnen beginnen met de werkzaamheden voor het verleggen van het netwerk van kabels en leidingen ter plaatse op het Smakkelaarsveld en aan het Leidseveer en dat de daarmee gepaard gaande werkzaamheden noodzaken tot het vellen van de bomen. Daarvoor is niet vereist dat alle procedures ter zake van de voorgenomen werkzaamheden zijn afgerond.
Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat de voorzieningenrechter ten onrechte niet heeft onderkend dat het college niet in redelijkheid een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang gediend met het vellen van de bomen ten behoeve van het verleggen van het netwerk van ondergrondse kabels en leidingen in het kader van de ontwikkeling van het stationsgebied van Utrecht dan aan het belang van het behoud van de bomen.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Hazen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2008
452.