Datum uitspraak: 12 maart 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Amsterdam,
het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer,
Bij besluit van 4 oktober 2006 heeft het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oost/Watergraafsmeer (hierna: het dagelijks bestuur) een verzoek van [appellant] om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot het ziekenhuis van de stichting Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (hierna: de stichting) op het adres 1e Oosterparkstraat 279 te Amsterdam afgewezen.
Bij besluit van 15 mei 2007 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank Amsterdam ingekomen voor 4 juli 2007, beroep ingesteld. Bij brief van 30 augustus 2007 heeft de rechtbank Amsterdam het geschrift ter verdere behandeling doorgezonden aan de Afdeling, alwaar het op 31 augustus 2007 is ingekomen. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2008, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. R. Kovács, werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2.1. Bij besluit van 13 maart 1996 is voor de inrichting een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4 van de Wet milieubeheer verleend (hierna: de milieuvergunning).
Blijkens de door het dagelijks bestuur overgelegde lijst zijn ten behoeve van de inrichting bij verschillende besluiten meldingen als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer geaccepteerd en veranderingsvergunningen als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend.
Bij brief van 25 september 2006 heeft [appellant] het dagelijks bestuur verzocht bestuursdwang toe te passen met betrekking tot de inrichting.
2.2. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
2.3. [appellant] betoogt dat de milieuvergunning van de inrichting verlopen, althans verouderd is. In dit verband voert [appellant] aan dat sinds de milieuvergunning is verleend vier meldingen zijn gedaan die al aanleiding hadden moeten vormen om tot een nieuwe milieuvergunning te komen. Daarnaast hebben volgens [appellant] ettelijke uitbreidingen plaatsgevonden waarvoor geen melding is gedaan, die niet milieuneutraal zijn en die voor een deel ook de totstandkoming van bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan betreffen. Bovendien zijn alle uitbreidingen en de milieuvergunning volgens [appellant] ten onrechte niet getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit 2005.
2.3.1. Het dagelijks bestuur voert aan dat de milieuvergunning voor onbepaalde tijd is afgegeven. Verder betoogt het dagelijks bestuur dat de besluiten waarbij de revisievergunning en veranderingsvergunningen zijn verleend en waarbij meldingen zijn geaccepteerd inmiddels formele rechtskracht hebben verkregen, zodat in deze procedure niet meer aan de orde kan worden gesteld of die besluiten terecht zijn genomen. Om die reden kan volgens het dagelijks bestuur ook niet aan de orde komen of die besluiten al dan niet in strijd met het Besluit luchtkwaliteit 2005 zijn genomen. Volgens het dagelijks bestuur is voor alle uitbreidingen een melding geaccepteerd of een veranderingsvergunning verleend. [appellant] wekt volgens het dagelijks bestuur dan ook ten onrechte de indruk dat de inrichting niet conform de in het kader van de Wet milieubeheer vergunde situatie in werking zou zijn. Eventuele strijdigheid met het bestemmingsplan speelt in het kader van de handhaving van de milieuvergunning geen rol, aldus het dagelijks bestuur.
2.3.2. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit, is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting:
b. te veranderen of de werking daarvan te veranderen;
Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de daar genoemde voorwaarden.
2.3.3. De Afdeling verstaat het betoog van [appellant] aldus dat hij primair betoogt dat in de inrichting zonder geldige milieuvergunning wordt gehandeld, omdat de geldigheidsduur van de milieuvergunning zou zijn verstreken, en subsidiair dat in de inrichting zonder toereikende milieuvergunning wordt gehandeld, omdat uitbreidingen ten opzichte van die vergunning hebben plaatsgevonden waarvoor geen meldingen zouden zijn gedaan dan wel ten onrechte meldingen zouden zijn geaccepteerd, en omdat de milieuvergunning niet meer actueel zou zijn.
Ten aanzien van het primaire betoog overweegt de Afdeling dat in de milieuvergunning niet is bepaald dat zij slechts geldt voor een bepaalde termijn. Er bestaat in zoverre dan ook geen grond voor het oordeel dat in de inrichting zonder geldige milieuvergunning zou worden gehandeld.
Wat het subsidiaire betoog betreft, overweegt de Afdeling op grond van de door het dagelijks bestuur overgelegde en toegelichte stukken allereerst dat, nu de besluiten tot verlening van de milieuvergunning en de veranderingsvergunningen en tot acceptatie van de meldingen onherroepelijk zijn en zich geen bijzondere omstandigheden voordoen, moet worden uitgegaan van de rechtmatigheid van deze besluiten. Derhalve staat niet ter beoordeling of deze besluiten in strijd zijn met het Besluit luchtkwaliteit 2005 of anderszins in strijd zijn met het recht. Verder is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting niet aannemelijk geworden dat de uitbreidingen die de inrichting sinds de verlening van de milieuvergunning heeft ondergaan niet worden gedekt door de geaccepteerde meldingen dan wel de veranderingsvergunningen. Niet aannemelijk is derhalve geworden dat in de inrichting activiteiten worden verricht die niet in overeenstemming zijn met de in het kader van de Wet milieubeheer vergunde situatie. De vraag of activiteiten in strijd zijn met het bestemmingsplan kan in dit kader geen rol spelen.
De conclusie is dat niet aannemelijk is geworden dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (oud), zodat het dagelijks bestuur niet bevoegd was terzake handhavend op te treden.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Kuipers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008