Datum uitspraak: 12 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. AWB 06/11229 van de rechtbank Haarlem van 23 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad.
Bij besluit van 19 juli 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de gerealiseerde uitbreiding van de garage/berging, de opslagcontainer en de dierenverblijven op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te verwijderen.
Bij besluit van 18 oktober 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het besluit van 19 juli 2006 gedeeltelijk herroepen, in de zin dat de last onder dwangsom uitsluitend nog gericht is op verwijdering van het grootste dierenverblijf en de container.
Bij uitspraak van 23 mei 2007, verzonden op 25 mei 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 juni 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar [appellant], in persoon, en het college vertegenwoordigd door mr. P. de Vries, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de uitspraak van de rechtbank voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van het college van 18 oktober 2006 betreffende de last tot het verwijderen van de container, ongegrond is verklaard.
2.2. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
2.3. Het betoog van [appellant] dat de container niet bouwvergunningplichtig is omdat het gaat om de gesloten laadbak, zonder wielen, van een vrachtwagen die ongeveer 20 cm boven de grond staat, zodat sprake is van een roerende zaak, faalt.
2.4. Ingevolge artikel 1, sub 1, aanhef en onder a, van de Woningwet wordt onder bouwen verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats.
Het begrip "bouwwerk" is in de Woningwet niet omschreven. Gelet hierop en op het feit dat in de modelbouwverordening een bruikbare definitie is gegeven, is zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 17 oktober 2001 in zaak nr. 200004512/1; Gst. 2002, 7172, 11), bij herhaling aansluiting gezocht bij de in de modelbouwverordening gegeven definitie van het begrip "bouwwerk". Deze luidt: "elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren". Om die reden kunnen mobiele objecten eveneens als bouwwerken worden aangemerkt, mits zij bedoeld zijn om gedurende langere tijd op dezelfde plaats te functioneren. Aan deze kenmerken voldoet de container/laadbak. De container/laadbak heeft een oppervlakte van 20 m2 en wordt gebruikt voor de opslag van goederen, het bewaren van gereedschap en het stallen van een auto.
De rechtbank is er derhalve terecht van uitgegaan dat de container/laadbak bouwvergunningplichtig is.
2.5. Vaststaat dat [appellant] niet beschikt over een bouwvergunning voor de container/laadbak, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.6. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat geen concreet uitzicht op legalisatie van de container/laadbak bestaat, omdat deze niet in overeenstemming met de planvoorschriften is geplaatst en het college gelet op het ter plaatse geldende ruimtelijk beleid niet bereid is daarvan vrijstelling te verlenen, terwijl voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die voor het college aanleiding hadden behoren te zijn om van handhaving af te zien.
[appellant] heeft betoogd dat het college de container/laadbak heeft gedoogd, omdat het college hem in 1990 wèl heeft aangeschreven om een niet overeenkomstig de vergunning gebouwde garage/berging aan te passen, maar niet om de container/laadbak, die destijds reeds op het perceel aanwezig was, te verwijderen.
Dat betoog slaagt niet. De door [appellant] getoonde foto's, waarop een container/laadbak is waar te nemen, zijn immers niet in 1990 maar in 1995 gemaakt. Ook overigens heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat de onderhavige container/laadbak sedert 1990 met medeweten van het college op het perceel aanwezig is.
Eveneens faalt het beroep van [appellant] op het gelijkheidsbeginsel, nu niet is gebleken dat het college in vergelijkbare gevallen niet tot handhavend optreden overgaat.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008