ECLI:NL:RVS:2008:BC6446

Raad van State

Datum uitspraak
12 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704790/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan werkgever wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had op 18 juni 2007 geoordeeld dat de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een boete van € 5.500 onterecht had opgelegd aan [wederpartij] wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De staatssecretaris had de boete opgelegd omdat [wederpartij] een vreemdeling arbeid had laten verrichten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. De rechtbank verlaagde de boete naar € 2.750, maar de minister ging in hoger beroep.

De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [wederpartij] minder verwijtbaar was. De Raad stelt vast dat [wederpartij] niet de nodige maatregelen heeft genomen om te voorkomen dat de vreemdeling arbeid verrichtte en dat hij de identiteit van de vreemdeling niet heeft gecontroleerd. De Raad concludeert dat [wederpartij] verwijtbaar heeft gehandeld en dat de boete terecht is opgelegd. De minister had geen rekening hoeven houden met de persoonlijke omstandigheden van [wederpartij] bij het vaststellen van de boete.

De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van [wederpartij] tegen de boete ongegrond. De Raad benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de werkgever is om te voldoen aan de wettelijke voorschriften en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die tot matiging van de boete aanleiding geven. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 12 maart 2008.

Uitspraak

200704790/1.
Datum uitspraak: 12 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1463 van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2005 heeft de staatssecretaris van Sociale zaken en Werkgelegenheid (hierna: de staatssecretaris) [wederpartij] een boete van € 5.500 wegens overtreding van de artikelen 2, eerste lid, en 15, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) opgelegd.
Bij besluit van 30 maart 2006 heeft de staatssecretaris het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 juni 2007, verzonden op 21 juni 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit, in zoverre dat de boete alsnog wordt vastgesteld op € 2.750. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister) bij brief, ingekomen op 10 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 augustus 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
[wederpartij] heeft een verweerschrift, en een aanvulling daarop, ingediend.
De minister heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. L. Dokman, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en [wederpartij], bijgestaan door zijn [echtgenote], zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, is het een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, draagt de werkgever die door een vreemdeling arbeid laat verrichten bij een andere werkgever er bij de aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de werkgever bij wie de arbeid feitelijk wordt verricht een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1˚ tot en met 3˚, van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, stelt de werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.
Ingevolge artikel 18 wordt het niet naleven van de artikelen 2, eerste lid, en 15, tweede lid, als beboetbaar feit aangemerkt.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als een beboetbaar feit.
Ingevolge artikel 19a, tweede lid, gelden de ter zake van deze wet gestelde beboetbare feiten ten opzichte van elke persoon, met of ten aanzien van wie een beboetbaar feit is begaan.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, aanhef en onder a, is de hoogte van de boete, die voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd, indien begaan door een natuurlijk persoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 11.250.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de beboetbare feiten worden vastgesteld.
Volgens beleidsregel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav, zoals die ten tijde van belang luidden (hierna: de beleidsregels), wordt bij de berekening van een boete, als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wav' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens beleidsregel 2 wordt voor de werkgever als natuurlijk persoon bij een gedraging in strijd met artikel 2, eerste lid, als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete 0,5 maal het boetenormbedrag gehanteerd.
Volgens beleidsregel 4 bestaat de totale bij een boetebeschikking op te leggen boete, ingeval er sprake is van meer beboetbare feiten, uit de som van de per beboetbaar feit berekende boetebedragen.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 2, eerste lid, op € 8.000 en voor overtreding van artikel 15, tweede lid, op € 1.500 gesteld per persoon per beboetbaar feit.
2.2. De rechtbank heeft overwogen en onweersproken is dat [de vreemdeling] ten behoeve van [wederpartij], door tussenkomst van [medewerker] arbeid heeft verricht, zodat [wederpartij] als werkgever in de zin van de Wav is aan te merken. Voorts heeft de tewerkstelling zonder tewerkstellingsvergunning plaatsgevonden en heeft [wederpartij] de identiteit van de vreemdeling niet vastgesteld en geen afschrift van een geldig identiteitsdocument van de vreemdeling in zijn administratie opgenomen, zodat [wederpartij] in strijd met artikel 2, eerste lid, en artikel 15, tweede lid, van de Wav, heeft gehandeld.
2.3. De minister klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat bij de vaststelling van de hoogte van de boete rekening had moeten worden gehouden met de omstandigheid dat begrijpelijk is dat [wederpartij], op grond van zijn werkrelatie met [medewerker], erop heeft vertrouwd dat deze, zoals voorheen, het werk zelf zou verrichten. Daarnaast heeft de rechtbank volgens de minister ten onrechte op grond van de ter zitting afgelegde, niet onderbouwde, verklaringen van [wederpartij] omtrent zijn inkomsten en bezittingen overwogen dat betaling van de boete tot financiële problemen zal leiden en daarin een matigingsgrond aanwezig geacht.
2.3.1. In situaties waarin sprake is van het volledig ontbreken van verwijtbaarheid, wordt van boeteoplegging afgezien. Daartoe dient de werkgever aannemelijk te maken dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen.
Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
2.3.2. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat [wederpartij], door erop te vertrouwen dat - hoewel hij de vreemdeling reeds eerder op de werkplek heeft aangetroffen – [medewerker] alleen zou werken, door geen maatregelen te nemen om te verhinderen dat de vreemdeling daar arbeid verrichtte en door de identiteit van de vreemdeling niet te controleren, niet de maximale van hem te vergen zorg heeft betracht ter voorkoming van overtreding van artikel 2 en artikel 15, tweede lid, van de Wav en daarom verwijtbaar heeft gehandeld.
Voor het oordeel dat de staatssecretaris [wederpartij] als eigenaar van een eenmansbedrijf onredelijke verplichtingen oplegt, bestaat geen grond. Het behoort tot de taak van een ondernemer ervoor te waken dat de onderneming wordt gedreven overeenkomstig de wettelijke voorschriften. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de omstandigheden waaronder de overtredingen zijn begaan [wederpartij] minder te verwijten waren.
De klacht slaagt.
2.3.3. Bij bijzondere omstandigheden die tot matiging van de boete aanleiding kunnen geven gaat het in ieder geval, mede gelet op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, om individuele omstandigheden met een uitzonderlijk karakter. Het is aan degene die een beroep doet op bijzondere omstandigheden om dit beroep te onderbouwen.
Hetgeen [wederpartij] omtrent zijn financiële positie heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat de boete dient te worden gematigd. Nu hij slechts een bankafschrift heeft overgelegd en de verklaringen ter zitting bij de rechtbank met betrekking tot zijn inkomsten, kosten en bezittingen niet met bescheiden heeft gestaafd, is zijn financiële positie onvoldoende duidelijk geworden. Daarbij komt dat [wederpartij] in de gelegenheid is gesteld de boete in termijnen te betalen. Ook de omstandigheid dat [wederpartij] niet eerder een overtreding van de Wav heeft begaan, is niet zodanig uitzonderlijk dat van de beleidsregels moet worden afgeweken.
Het betoog slaagt.
2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, het beroep tegen het besluit van 27 juni 2006 alsnog ongegrond verklaren. Daartoe wordt overwogen dat de overige bij de rechtbank aangevoerde beroepsgronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, waartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2007 in zaak nr. 06/1463;
III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, ambtenaar van Staat.
w.g. Parkins-de Vin w.g. Groeneweg
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2008
32-532.