Datum uitspraak: 19 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/12211 van de rechtbank Haarlem van 3 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 30 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) de aanvraag van [appellante] om een reguliere bouwvergunning voor twee reclamezuilen op het perceel [locatie] te [plaats], afgewezen.
Bij besluit van 9 november 2006 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2007, verzonden op 9 mei 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief van 15 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 18 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 juli 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dijk, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat door [appellante] niet is betwist dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet en dat vastgesteld moet worden dat deze bepaling zich verzet tegen het verlenen van een bouwvergunning.
2.2. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet binnen twaalf weken op zijn aanvraag om bouwvergunning heeft beslist, zodat de vergunning van rechtswege is verleend en niet meer kon worden geweigerd.
2.2.1. Ingevolge artikel 46, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet beslist het college op de aanvraag om een reguliere bouwvergunning binnen twaalf weken na ontvangst daarvan.
2.2.2. Vast staat dat de aanvraag bij de gemeente is binnengekomen op 5 januari 2006. Op die aanvraag is op 30 maart 2006 beslist en dat besluit is op die dag verzonden, zijnde de laatste dag van de termijn van twaalf weken na ontvangst van de aanvraag. Er is dan ook niet van rechtswege een reguliere bouwvergunning tot stand gekomen. Het betoog van [appellante] faalt.
2.3. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij het negatieve welstandsadvies niet heeft bestreden.
2.3.1. In beroep heeft [appellante] naar voren gebracht van welke bestemming en bouwkundige feiten de rechtbank haars inziens diende uit te gaan. Daarin valt niet te lezen dat zij ook het negatieve welstandsadvies bij de beoordeling wenste te betrekken. Dat zij in haar bezwaarschrift heeft vermeld dat het welstandsadvies onjuist is, maakt dat niet anders. De rechtbank diende op het beroep te beslissen aan de hand van de door [appellante] aangevoerde beroepsgronden en is, gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet, dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat van de juistheid van het negatieve welstandadvies kon worden uitgegaan en dat in deze omstandigheid reeds grond gelegen was om het besluit op bezwaar in stand te laten. Het betoog slaagt niet.
2.3.2. [appellante] heeft in hoger beroep alsnog betoogd dat zij het welstandsadvies onjuist acht. Zij heeft daartoe naar voren gebracht dat het niet is gemotiveerd, dat het deel van de welstandsnota waarop het advies is gebaseerd niet van toepassing is en dat de welstandcommissie nog overleg wilde. Deze beroepsgrond is te laat aangevoerd. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, er geen reden is waarom de beroepsgrond niet reeds bij de rechtbank had kunnen worden aangevoerd en [appellante] dat uit een oogpunt van zorgvuldig en doelmatig gebruik van rechtsmiddelen had behoren te doen, dient dit betoog buiten beschouwing te blijven.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008