Datum uitspraak: 19 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Imkersvereniging Haarlemmermeer, gevestigd te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/7036 van de rechtbank Haarlem van 10 mei 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
Bij besluit van 2 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) het verzoek van Imkersvereniging Haarlemmermeer (hierna: de vereniging) om intrekking van het aan haar gerichte besluit van 25 januari 2002 waarbij de vereniging onder aanzegging van bestuursdwang is gelast het bijenpark van het perceel IJweg nabij 1145 te Hoofddorp te verwijderen en verwijderd te houden, afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2006 heeft het college het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 mei 2007, verzonden op 21 mei 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 21 juni 2007, bij de Raad van State ingekomen op 22 juni 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 juli 2007.
[partijen], allen wonende te [woonplaats], hebben een schriftelijke reactie ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[partijen] hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 februari 2008, waar appellante, vertegenwoordigd door [bestuursleden], en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Dijk, ambtenaar bij de gemeente, is verschenen. Voorts zijn daar [partijen], vertegenwoordigd door mr. B. Nijman, advocaat te Wageningen, gehoord.
2.1. Het besluit van 25 januari 2002, waarbij de vereniging onder aanzegging van bestuursdwang is gelast het bijenpark van het perceel IJweg nabij 1145 te Hoofddorp te verwijderen en verwijderd te houden en waarvan de vereniging het college om intrekking heeft verzocht, is, zoals de rechtbank heeft overwogen, in rechte onaantastbaar.
2.2. De vereniging betoogt in hoger beroep dat de rechtbank heeft miskend dat het voornoemde bestuursdwangbesluit had moeten worden ingetrokken, omdat het onbevoegd is genomen. Daartoe voert de vereniging aan dat haar door het college op 6 mei 1998 krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling is verleend voor het houden van het bijenpark.
2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 4 mei 2005 in zaak no.
200406320/1) geeft artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht voor de bestuurlijke besluitvorming invulling aan het algemeen rechtsbeginsel volgens hetwelk niet meermalen wordt geoordeeld over dezelfde zaak (ne bis in idem). Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan een verzoek zonder nader onderzoek afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere besluit. Dit geldt ook in het geval het bestuursorgaan, zoals in dit geval, wordt gevraagd een eerder genomen, in rechte onaantastbaar geworden, besluit te herzien.
Hieruit vloeit voort dat de rechter, ter bepaling van de omvang van de te verrichten toetsing van een besluit op een verzoek om terug te komen van een eerder, in rechte onaantastbaar geworden besluit direct dient te treden in de vraag of aan dat verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet vóór het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd.
2.2.2. De rechtbank is terecht tot de slotsom gekomen dat de vereniging geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd die voor het college aanleiding konden zijn voor heroverweging van zijn bestuursdwangbesluit. Anders dan de vereniging stelt, zijn de haar verleende bouwvergunning voor het oprichten van het clubgebouw, het in stand houden door de gemeente van de met haar gesloten huurovereenkomst voor de locatie en het uitblijven van een alternatieve locatie voor het houden van een bijenpark niet als zodanige feiten en omstandigheden aan te merken. Deze waren ten tijde van het bestuursdwangbesluit al aan de orde. Dat het college, zoals de vereniging heeft betoogd, niet bevoegd was dat bestuursdwangbesluit te nemen, had de vereniging in een procedure tegen dat besluit kunnen en moeten aanvoeren. Zij heeft dat niet gedaan. Zij kan niet door het college te vragen het bestuursdwangbesluit te heroverwegen, bereiken dat alsnog een rechterlijk oordeel over dat besluit wordt genomen. De rechtbank is aan de gestelde onbevoegdheid van het college om dat besluit te nemen dan ook terecht voorbij gegaan. Het betoog van de vereniging faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008