Datum uitspraak: 19 maart 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/565 en 07/665 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 4 september 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Strijen.
Bij besluit van 6 maart 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Strijen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning tweede fase verleend voor het oprichten van een brede school op de percelen gelegen nabij de Dam (tussen de Diepenhorstweg, Weelsedijk/Boompjesstraat en de Dam) te Strijen.
Bij besluit van 22 mei 2007 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 november 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2008, waar [appellante], in persoon en bijgestaan door A. Baldée, en het college, vertegenwoordigd door J. Klok en L. Bos, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. In hoger beroep is uitsluitend aan de orde of de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat het college de bouwvergunning tweede fase terecht heeft gehandhaafd. [appellante] heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen het op 10 oktober 2006 door het college genomen besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning eerste fase voor het in geding zijnde bouwplan, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden.
2.2. [appellante] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de bouwvergunning tweede fase niet had mogen verlenen, omdat de bouwvergunning eerste fase ten onrechte is gebaseerd op een watertoets die uitgaat van een onjuist grondwaterpeil. Voorts betoogt zij dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat van dat plan ten onrechte vrijstelling is verleend. Verder voert zij aan dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de artikelen 4.2, 4.5 en 4.7 van de bouwverordening 2003 van de gemeente Strijen zijn overtreden, nu ontgravingswerkzaamheden, grondverbeteringswerkzaamheden en open bemaling hebben plaatsgevonden alvorens de daarvoor benodigde vergunningen onherroepelijk waren verleend en zonder dat beschermende maatregelen zijn genomen.
2.2.1. Gelet op artikel 56a, derde lid, van de Woningwet, gelezen in samenhang met artikel 44, eerste lid, onderdeel a en b, van die wet, zijn slechts het Bouwbesluit 2003 en de niet-stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening van belang voor het antwoord op de vraag of het college de bouwvergunning tweede fase terecht heeft verleend.
Voor zover de door [appellante] aangevoerde gronden niet met het Bouwbesluit 2003 of voormelde voorschriften van de bouwverordening in verband staan, doch zijn gericht op aspecten die een onderdeel vormen van het toetsingskader van de bouwvergunning eerste fase, behoeven deze gronden hier geen bespreking nu het besluit tot verlening van bouwvergunning eerste fase thans niet in geschil is en bovendien in rechte onaantastbaar is.
Voor zover het betoog van [appellante] zo moet worden begrepen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met de artikelen 4.2, 4.5. en 4.7 van de bouwverordening, wordt overwogen dat die bepalingen geen voorschriften betreffen die bij de beoordeling van een bouwaanvraag in acht dienen te worden genomen, doch betrekking hebben op plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat deze voorschriften in de onderhavige procedure een rol spelen.
In hetgeen [appellante] overigens heeft aangevoerd kan evenmin grond gevonden worden voor het oordeel dat het college bij het besluit op bezwaar de bouwvergunning tweede fase ten onrechte heeft gehandhaafd. De voorzieningenrechter heeft terecht geen grond gevonden voor een ander oordeel.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008