Datum uitspraak: 14 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de naamloze vennootschap N.V. Afvalverbranding Zuid-Nederland, gevestigd te Moerdijk,
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 13 december 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer aanvullende voorschriften verbonden aan de bij besluit van 27 augustus 2002 aan de naamloze vennootschap N.V. Afvalverbranding Zuid-Nederland (hierna: AZN) verleende revisievergunning ingevolge de Wet milieubeheer voor een inrichting voor het verbranden van huishoudelijke en daarmee vergelijkbare afvalstromen op het adres Middenweg 34 te Moerdijk.
Tegen dit besluit heeft AZN bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2008, heeft AZN de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 maart 2008, waar AZN, vertegenwoordigd door mr. drs. L.A.J. Spaans, advocaat te Amsterdam, en ir. H.S.W. Diederen, en het college, vertegenwoordigd door L.P.N. de Gier en G.M.P.F.H. Stekhuizen, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit heeft het college onder meer voorschrift 2.3.1 aan de bij besluit van 27 augustus 2002 verleende vergunning verbonden. In dit voorschrift zijn grenswaarden opgenomen voor het vierentwintig-uurgemiddelde ten aanzien van de emissie naar lucht van NOx, SO2, CO en HCl.
2.3. AZN kan zich niet vinden in voorschrift 2.3.1.
2.4. Bij de behandeling ter zitting van het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening heeft het geschil tussen partijen in afwachting van de beslissing van de Afdeling in de hoofdzaak zich toegespitst op de vraag of AZN zonder meer aan de in voorschrift 2.3.1 gestelde grenswaarden kan voldoen. Het college is van oordeel dat uit de rapportages van AZN blijkt dat zij in de regel, dit wil zeggen in de normale bedrijfssituatie, aan de aangescherpte normen kan voldoen. AZN bestrijdt dit voor de stoffen SO2, CO en HCl. Zij stelt dat weliswaar, zoals het college stelt, over een jaar bezien gemiddeld genomen aan de grenswaarden kan worden voldaan. Onderzoek wijst echter uit, zo stelt AZN, dat nog los van de emissie tijdens het op- en afstoken en tijdens storingen, in de huidige situatie de gestelde grenswaarden niet elke dag worden gehaald. Het college heeft dit niet betwist.
2.5. De voorzitter acht het aannemelijk dat AZN niet zonder meer aan de gestelde grenswaarden in de vorm van vierentwintig-uurgemiddelden voor SO2, CO en HCl kan voldoen. Nu het college hier wel van is uitgegaan en gezien de omstandigheid dat het gaat om een verzoek om voortzetting van de bestaande situatie, ziet de voorzitter aanleiding ten aanzien van de emissie van SO2, CO en HCl de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Nu AZN voor NOx niet betwist dat, zoals verweerder stelt, zonder meer aan de in voorschrift 2.3.1 gestelde grenswaarde kan worden voldaan, bestaat er naar het oordeel van de voorzitter in zoverre geen spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening en bestaat aanleiding het verzoek daarom af te wijzen voor zover dit betrekking heeft op deze stof.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 13 december 2007, kenmerk 1356100, voor zover dit betrekking heeft op de emissiegrenswaarden voor SO2, CO en HCl van voorschrift 2.3.1;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij N.V. Afvalverbranding Zuid-Nederland in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 665,98 (zegge: zeshonderdvijfenzestig euro en achtennegentig cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan N.V. Afvalverbranding Zuid-Nederland onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan N.V. Afvalverbranding Zuid-Nederland het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. L.A.M. van Hamond, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Hamond
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 maart 2008