ECLI:NL:RVS:2008:BC7109

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705060/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek
  • Y.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep huursubsidie en terugvordering door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, die op 5 juni 2007 het beroep ongegrond verklaarde. De zaak betreft de terugvordering van huursubsidie door de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. De minister heeft in drie besluiten van 21 juni 2005 de toekenning van huursubsidie over de tijdvakken van 1 juli 2002 tot 1 juli 2005 gewijzigd en teruggevorderd, omdat [appellante] volgens de minister samenwoonde met [naam], die niet op het subsidieadres was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie. De rechtbank heeft de minister in het gelijk gesteld, en [appellante] heeft hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 7 januari 2008. De minister heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken overgelegd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak zonder hernieuwde zitting gesloten. De Raad overweegt dat de minister terecht de terugvordering heeft ingesteld, omdat [appellante] niet voldeed aan de voorwaarden van de Huursubsidiewet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de minister op basis van het IOD-rapport en andere bewijsstukken kon concluderen dat [naam] in de relevante periode medebewoner was op het subsidieadres.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de Raad van State is openbaar uitgesproken op 19 maart 2008.

Uitspraak

200705060/1.
Datum uitspraak: 19 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1071 van de rechtbank Roermond van 5 juni 2007 in het geding tussen:
appellante
en
de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
1. Procesverloop
Bij drie afzonderlijke besluiten van 21 juni 2005 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) de beslissingen omtrent toekenning van huursubsidie aan [appellante] over de tijdvakken 1 juli 2002 tot 1 juli 2003, 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 en 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 gewijzigd, de toegekende huursubsidie over de tijdvakken 1 juli 2002 tot 1 juli 2003 en 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 op een lager bedrag vastgesteld en de ten onrechte over deze tijdvakken uitbetaalde subsidies ten bedrage van € 2.231,28 onderscheidenlijk € 230,28 teruggevorderd.
Bij besluit van 27 juni 2005 heeft de minister de beslissing omtrent toekenning van huursubsidie aan [appellante] over het tijdvak 1 juli 2001 tot 1 juli 2002 gewijzigd, de toegekende huursubsidie over dit tijdvak op nihil vastgesteld en de ten onrechte uitbetaalde subsidie ten bedrage van € 2.978,61 teruggevorderd.
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft de minister aan [appellante] boetes opgelegd over de subsidietijdvakken 2001-2002, 2002-2003 en 2003-2004 van onderscheidenlijk € 225,00, € 225,00 en € 57,57.
Bij besluit van 7 februari 2006 heeft de minister het besluit van 21 juni 2005 dat betrekking heeft op het subsidietijdvak 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 gewijzigd en de over dat tijdvak toegekende huursubsidie vastgesteld op € 2.886,12.
Bij ongedateerd besluit, kenmerk BobRech_awb/3b/734, heeft de minister de door [appellante] tegen voormelde besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 mei 2006 heeft de minister het besluit van 21 juni 2005 dat betrekking heeft op het subsidietijdvak 1 juli 2004 tot 1 juli 2005 en het besluit van 7 februari 2006 gewijzigd, de over de desbetreffende subsidietijdvakken toegekende huursubsidie nader vastgesteld op nihil en de ten onrechte uitbetaalde subsidie ten bedrage van € 2.848,20 onderscheidenlijk € 2.886,12 teruggevorderd.
Bij besluit van 24 oktober 2006 heeft de minister het ongedateerde besluit op bezwaar, kenmerk BobRech_awb/3b/734, ingetrokken en de bezwaren opnieuw ongegrond verklaard. Daarbij is het besluit van 21 juni 2005 dat betrekking heeft op het subsidietijdvak 1 juli 2002 tot 1 juli 2003 ingetrokken en de toegekende huursubsidie voor dat tijdvak vastgesteld op nihil. Daarbij is tevens het besluit van 28 juni 2005, voor zover daarbij voor het tijdvak 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 een boete van € 57,57 is opgelegd, ingetrokken en voor dat tijdvak een boete opgelegd van € 225,00.
Bij uitspraak van 5 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2007. Deze brieven zijn aangehecht.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 januari 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, is verschenen.
Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht geschorst teneinde de minister in de gelegenheid te stellen nadere stukken in te dienen.
Bij brief van 22 januari 2008 heeft de minister nadere stukken ingediend. Bij brief van 5 februari 2008 heeft hij hierop een nadere toelichting gegeven. Deze brieven zijn, met de nadere stukken, aan [appellante] toegezonden.
Met toestemming van partijen heeft de Afdeling afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Bij de wet van 23 juni 2005 tot wijziging van een aantal wetten in verband met de invoering van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Aanpassingswet Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen; Stb. 2005, 343) is de Huursubsidiewet gewijzigd en zijn onder meer de artikelen 33 en 36 van de Huursubsidiewet komen te vervallen. De Aanpassingswet is op 1 september 2005 in werking getreden en geldt voor subsidietijdvakken die aanvangen op of na 1 januari 2006. Nu de subsidietijdvakken waarop voormelde besluiten zien vóór 1 januari 2006 zijn aangevangen, zijn de oude bepalingen van de Huursubsidiewet van toepassing.
2.1.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder h, van de Huursubsidiewet wordt in deze wet en de bepalingen die daarop berusten verstaan onder medebewoner: persoon die zijn hoofdverblijf heeft op hetzelfde adres als de huurder en die geen onderhuurder is noch tot het huishouden van de onderhuurder behoort.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, wordt huursubsidie slechts toegekend als de huurder, alsmede degenen die op de peildatum medebewoner of onderhuurder van de woning zijn, zich uiterlijk vijf dagen na de peildatum op het adres van die woning hebben doen inschrijven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens.
Ingevolge het tweede lid kan in afwijking van het eerste lid huursubsidie worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Ingevolge artikel 33, eerste lid, zijn de huurder en de medebewoners verplicht uit eigen beweging aan de minister onmiddellijk alle inlichtingen te verstrekken waarover zij redelijkerwijs kunnen beschikken en die redelijkerwijs van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op en de hoogte van de huursubsidie.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, kan de minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge het derde lid, voor zover thans van belang, kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd.
Ingevolge het vierde lid, kan de minister, als de herziening haar grond vindt in het feit dat het aanvraagformulier, bedoeld in artikel 28, eerste lid, niet naar waarheid is ingevuld, dan wel de artikelen 30a, vierde lid, of 33 niet zijn nageleefd, het terug te vorderen bedrag verhogen met 25 procent, met dien verstande dat deze verhoging niet meer mag bedragen dan € 225,00 per subsidietijdvak waarover ten onrechte huursubsidie werd genoten.
2.2. De minister is overgegaan tot de gewijzigde vaststelling en terugvordering van huursubsidie over de tijdvakken 2001 - 2005, omdat [appellante] volgens hem van 8 januari 1998 tot 1 december 2004 op het subsidieadres aan de [locatie] te [plaats] heeft samengewoond met [naam], terwijl [naam] niet op dat adres was ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de GBA). De minister heeft hieraan een rapport van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het ministerie van 7 april 2005 (hierna: het IOD-rapport) ten grondslag gelegd.
Nu niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 9 van de Huursubsidiewet, bestaat volgens de minister geen recht op huursubsidie over bovenvermelde subsidiejaren.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de minister terecht de conclusie heeft getrokken dat uit het IOD-rapport volgt dat [naam] in de in geding zijnde periode hoofdverblijf had op het subsidieadres. De rechtbank verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 maart 2007 en een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 28 september 2006, die volgens haar steun bieden voor deze conclusie. De conclusie wordt volgens de rechtbank ook gerechtvaardigd door de doorzoekingen van het huis, de verklaringen van [appellante] zelf en die van de getuigen, in hun onderlinge samenhang bezien.
2.4. [appellante] bestrijdt dat [naam] in de bovenvermelde periode medebewoner op het subsidieadres was. De rechtbank heeft volgens haar miskend dat de doorzoeking van de woning geen enkele aanwijzing heeft opgeleverd voor samenwoning met [naam], dat het gerechtshof in hoger beroep nu juist heeft bepaald dat in het subsidiejaar 2001 niets vaststaat omtrent samenwoning en dat de getuigen niet hebben verklaard dat zij en [naam] hebben samengewoond.
2.4.1. Op grond van het onderzoek van de sociale recherche te Venlo, waarvan de resultaten zijn opgenomen in het IOD-rapport en de daarbij behorende bijlagen, is voldoende aannemelijk dat [appellante] in ieder geval op de peildatum 1 juli 2001 en tot 1 december 2004 met [naam] heeft samengewoond op het subsidieadres. Zij heeft op 16 december 2004 tegenover de sociale recherche verklaard dat [naam] vanaf het moment dat zij op het adres [locatie] te [plaats] woont, dat wil zeggen vanaf juni 2001, meestal bij haar verbleef. De in het kader van het onderzoek verrichte observaties bevestigen dit, evenals de verklaringen van bewoners van de Sint Odastraat, die [appellante] en [naam] samen, met drie kinderen, als de bewoners van de woning zagen. Bij de doorzoeking van de woning op 16 december 2004 zijn voorts persoonlijke dingen van [naam] aangetroffen. De rechtbank heeft in zoverre terecht verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 maart 2007, nr. 06/176 WWB, waarin is overwogen dat de bevindingen van het onderzoek van de sociale recherche een toereikende grondslag vormen voor het standpunt dat [appellante] en [naam] vanaf 8 juni 2001 hun hoofdverblijf hadden in de woning van [appellante] aan de Sint Odastraat.
Blijkens zijn arrest van 28 september 2006 achtte het gerechtshof 's-Hertogenbosch niet bewezen dat [appellante] in de periode tot 1 januari 2002 valsheid in geschrift heeft gepleegd. Het achtte wel bewezen dat zij, samen met [naam], in de periode 1 januari 2002 tot en met 1 november 2004 op bijstandsformulieren valselijk niet heeft opgegeven dat zij met [naam] samenwoonde. Zij is daarvoor veroordeeld. Zoals de Centrale Raad van Beroep in bovenvermelde uitspraak heeft overwogen, lag in deze strafrechtelijke procedure een andere rechtsvraag voor en is de bestuursrechter in het algemeen ook niet gebonden aan hetgeen in een strafrechtelijk geding is geoordeeld.
Gelet op het vorenstaande is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister [naam] voor de subsidiejaren 2001 - 2005 terecht als medebewoner in de zin van de Huursubsidiewet heeft aangemerkt. Het betoog slaagt derhalve niet.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover aangevochten.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y.C. Visser, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Visser
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008
148.