Datum uitspraak: 18 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], allen wonend [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2, wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
Bij besluit van 23 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zevenaar (hierna: de raad) bij besluit van 27 juni 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Groot Holthuizen & Hengelder II".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers sub 1] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2008, en [verzoeker sub 2] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2008, hebben [verzoekers sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 9 januari 2008, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 februari 2008, waar [verzoeker sub 2], in persoon en als advocaat-gemachtigde van [verzoekers sub 1], alsmede het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.R.M. Nelissen, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een uitbreiding van Zevenaar in oostelijke richting met woningbouw en een bedrijventerrein. Daartoe zijn in het plan voor het merendeel uit te werken bestemmingen opgenomen. De realisatie van het plan vindt gefaseerd plaats.
2.3. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting bestaat het voornemen om op korte termijn één of meerdere uitwerkingsplannen ten behoeve van de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein - uit te werken" dan wel de bestemming "Wonen - uit te werken" dat ziet op deelgebieden Tol en Bem vast te stellen en tot verwezenlijking van deze plandelen over te gaan. Het gaat hier om de zogenoemde fase 1 van het plan waarbij de bestaande infrastructuur gebruikt wordt voor de ontsluiting van het wegverkeer. Niet is gebleken dat met de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening spoedeisend belang is gemoeid voor zover deze betrekking hebben op andere plandelen dan de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein - uit te werken" dan wel de bestemming "Wonen - uit te werken" dat ziet op deelgebieden Tol en Bem. Gelet hierop ziet de voorzitter aanleiding om uitsluitend in te gaan op het bezwaar van [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 1] inzake de geurhinder van veehouderijen, voor zover dat bezwaar verband houdt met de realisatie van de hiervoor vermelde plandelen.
2.4. Voor zover de raad ter zitting heeft betoogd dat [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 1] wat een aantal plandelen betreft niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit, overweegt de voorzitter het volgende. Gezien de afstand van de woning van [verzoeker sub 2] aan de [locatie 1] alsmede de afstand van het bedrijf van [verzoekers sub 1] aan het [locatie 2] tot de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein - uit te werken" dan wel de bestemming "Wonen - uit te werken" dat ziet op deelgebieden Tol en Bem, kunnen [verzoeker sub 2] en/of [verzoekers sub 1] naar het voorlopig oordeel van de voorzitter worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit voor zover het gaat om deze plandelen. De vraag of verzoekers ten aanzien van andere plandelen kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het bestreden besluit behoeft geen bespreking, aangezien met de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre geen spoedeisend belang is gemoeid.
2.5. [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 1] betogen dat bij de vaststelling van het plan onvoldoende rekening is gehouden met de geurhinder van veehouderijen.
2.5.1. Wat betreft de geurhinder van veehouderijen stelt het college zich op het standpunt dat vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening moet worden voldaan aan de Wet geurhinder en veehouderij, hetgeen naar zijn mening in dit geval met zich brengt dat de geurbelasting van een veehouderij op een geurgevoelig object in het plangebied niet meer mag bedragen dan 3,0 odour units per kubieke meter lucht. Volgens het college kan uitsluitend de geurbelasting van de veehouderij aan de Uiversweg 6 invloed hebben op geurgevoelige objecten binnen het plangebied. Deze invloed strekt zich volgens hem niet uit tot de plandelen met de bestemming "Bedrijventerrein - uit te werken" dan wel de bestemming "Wonen - uit te werken" dat ziet op deelgebieden Tol en Bem. [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 1] hebben een rapport van Witjes milieuadvies van 25 januari 2008 overgelegd waaruit daarentegen blijkt dat voormelde plandelen wel gedeeltelijk liggen binnen de contour van 3,0 odour units per kubieke meter lucht van veehouderijen.
2.5.2. De geurbelasting vanwege veehouderijen dient ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Regeling geurhinder en veehouderij te worden berekend met inachtneming van het verspreidingsmodel "V-Stacks vergunning". Nu partijen onder meer van mening verschillen over de bij deze berekening te hanteren ruwheidswaarde vergt de vraag in hoeverre de geurbelasting van veehouderijen invloed kan hebben op geurgevoelige objecten binnen het plangebied nader onderzoek. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter wordt deze invloed in het rapport van Witjes milieuadvies evenwel overschat. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat ter zitting is gebleken dat in het rapport van Witjes milieuadvies rekening is gehouden met de cumulatie van de geurbelasting, terwijl deze cumulatie niet van belang is in het kader van de Wet geurhinder en veehouderij.
2.5.3. Niettemin ziet de voorzitter aanleiding om bij wijze van voorlopige voorziening het bestreden besluit gedeeltelijk te schorsen. Daartoe overweegt de voorzitter het volgende. Ter zitting heeft de raad een kaart van de milieudienst overgelegd waarop de invloed van de geurbelasting van veehouderijen in de directe omgeving van het plangebied wordt weergeven. Blijkens deze kaart ligt het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - uit te werken" gedeeltelijk binnen de contour van 3,0 odour units per kubieke meter lucht van veehouderijen. Anders dan de raad heeft betoogd, is de voorzitter er voorshands niet van overtuigd dat bedrijven die zich op basis van het plan ter plaatse kunnen vestigen nooit kunnen worden aangemerkt als geurgevoelige objecten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat uit artikel 1 van de Wet geurhinder en veehouderij volgt dat onder een geurgevoelig object mede wordt verstaan een gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk verblijf en dat daarvoor permanent of daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, alsmede dat op voorhand niet is uitgesloten dat een bedrijfsgebouw onder omstandigheden als een zodanig gebouw kan worden beschouwd. Voor zover de raad ter zitting heeft gesteld dat zo nodig bij het uitwerkingsplan rekening kan worden gehouden met de contour van 3,0 odour units per kubieke meter lucht van veehouderijen die gedeeltelijk binnen het betrokken plandeel ligt, overweegt de voorzitter dat reeds bij het opnemen van een uit te werken bestemming voor een bedrijventerrein in het plan, moet worden beoordeeld of bedrijvigheid ter plaatse vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening in beginsel aanvaardbaar is.
2.6. Het college dient op na melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. In de bodemprocedure zal worden bezien in hoeverre de kosten van het door [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 1] overgelegde rapport van Witjes milieuadvies voor vergoeding in aanmerking komen.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 23 november 2007, kenmerk 2007-011924, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - uit te werken", zoals aangeduid op de bij deze uitspraak behorende kaart;
II. wijst de verzoeken voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van de bij onderstaande verzoekers in verband met de behandeling van hun verzoeken opgekomen proceskosten:
- aan [verzoeker sub 2] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 36,08 (zegge: zesendertig euro en acht cent);
- aan [verzoekers sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 678,08 (zegge: zeshonderdachtenzeventig euro en acht cent), waarvan € 644,00, is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
de bedragen dienen door de provincie Gelderland aan [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Gelderland aan onderstaande verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt:
- aan [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 1] elk een bedrag van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro).
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Jansen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2008
<hr />
<img style="width: 720px; height: 764px" height="874" width="718" alt="" src="/uitspraken/zoeken_in_uitspraken/zoekresultaat/plankaarten/2007p08994-2.jpg" />