Datum uitspraak: 18 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. de vereniging Vereniging Wijkberaad Houtwijk, [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 1C], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting Bescherming Leefomgeving Den Haag, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
Bij besluit van 21 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (hierna: het college) aan KPN Broadcast Services een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een zendstation voor het uitzenden van radio- en televisiesignalen aan de Zichtenburglaan 218-220 te Den Haag. Dit besluit is op 28 december 2007 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer de vereniging Vereniging Wijkberaad Houtwijk, [verzoeker sub 1A], [verzoeker sub 1B] en [verzoeker sub 1C] (hierna: het Wijkberaad e.a.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, en de stichting Stichting Bescherming Leefomgeving Den Haag, [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna: de Stichting e.a.) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2008, beroep ingesteld.
Bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 7 en 18 februari 2008, hebben de Stichting e.a. onderscheidenlijk het Wijkberaad e.a. de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 10 maart 2008, waar het Wijkberaad e.a., vertegenwoordigd en bijgestaan door J.P.E. Baakman, P.F.M. Wijsman en H.T. Franssen, de Stichting e.a., vertegenwoordigd en bijgestaan door mr. B.J. Meruma, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Kunst, A.S. Schreur en M.J.F. Brons zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KPN B.V., vertegenwoordigd door mr. L.J. Wildeboer, advocaat te Amsterdam, H.G.R. Lenten en mr. R.W.T.H. van Erp.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. De Stichting e.a. vrezen voor visuele hinder en geluidhinder vanwege de mast van de inrichting.
2.2.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de mast geen onderdeel uitmaakt van de inrichting, zodat visuele hinder en geluidhinder ten gevolge van de mast niet in de weg staan aan het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer.
2.2.2. De beantwoording van de vraag of de mast evenals het zendstation tot de inrichting behoort leent zich niet voor de onderhavige procedure. Voor zover ervan zou moeten worden uitgegaan dat de mast onderdeel is van de inrichting is de voorzitter niet gebleken dat de van de mast ondervonden visuele hinder en geluidhinder zodanig is dat de behandeling van het geding in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. De voorzitter ziet dan ook geen aanleiding om dienaangaande een voorlopige voorziening te treffen.
2.3. De Stichting e.a. en het Wijkberaad e.a. vrezen, kort weergegeven, voor nadelige gezondheidseffecten als gevolg van blootstelling aan elektromagnetische straling vanwege de inrichting.
2.3.1. In voorschrift 4.1 is bepaald dat de door de inrichting aanwezige zend- en antenne-installaties gezamenlijk opgewekte elektrische veldsterkte buiten de inrichting op plaatsen die toegankelijk zijn voor derden niet hoger mag zijn dan 28 V/m.
2.3.2. Het college heeft bij het stellen van dit voorschrift aansluiting gezocht bij het advies "Radiofrequente elektromagnetische velden (300 Hz-300 GHz)", publicatie nr. 1997/01, van de Gezondheidsraad, en de Aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van de Europese Unie van 12 juli 1999 betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz-300 GHz. Op grond van deze documenten kan volgens het college voor het FM-frequentiegebied een elektrische veldsterkte van 28 V/m als blootstellingslimiet aanvaardbaar worden geacht.
2.3.3. De voorzitter ziet voorshands gelet op hetgeen de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 7 februari 2007 in zaak nr.
200605627/1) geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich bij het nemen van het bestreden besluit niet in redelijkheid op het advies van de Gezondheidsraad en de Aanbeveling van de Raad van de Europese Unie heeft kunnen baseren.
De vraag of voorschrift 4.1 kan worden nageleefd leent zich niet voor beantwoording in deze procedure. Eerst de Afdeling zal hier een oordeel over kunnen geven. Voorshands ziet de voorzitter evenwel geen reden om aan te nemen dat dit voorschrift niet kan worden nageleefd, gezien het onderzoek "Berekening veldsterkte van 3 V/m als ontwerpwaarde" van november 2007 en de memo "Beoordeling berekening elektrische veldsterkte zendmast Zichtenburghlaan" van G. Brussaard van 18 november 2007, waarin tot de conclusie wordt gekomen dat de elektrische veldsterkte op bevolkingsniveau aanmerkelijk geringer zal zijn dan 28 V/m.
2.3.4. Gelet op het voorgaande acht de voorzitter het vooralsnog niet aannemelijk dat door het in werking zijn van de inrichting zodanige gezondheidseffecten door elektromagnetische straling zullen optreden, dat onverwijlde spoed vergt dat in afwachting van de behandeling van het geding in de bodemprocedure een voorlopig voorziening wordt getroffen om het uitzenden van de radio- en televisiesignalen te voorkomen.
2.4. Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat.
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2008