ECLI:NL:RVS:2008:BC7582

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708051/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • W.M. Haverkamp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake afgifte Verklaring Omtrent het Gedrag door de Minister van Justitie

In deze zaak heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 19 maart 2008 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De Minister van Justitie had op 6 juni 2007 geweigerd om aan de wederpartij een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) af te geven. De wederpartij, die als taxichauffeur werkzaam is, had hiertegen bezwaar gemaakt, maar de minister verklaarde dit bezwaar ongegrond. De voorzieningenrechter van de rechtbank Assen oordeelde op 26 oktober 2007 dat het bezwaar van de wederpartij gegrond was en vernietigde het besluit van de minister. De minister ging in hoger beroep tegen deze uitspraak en vroeg de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen.

Tijdens de zitting op 6 maart 2008, waar de minister werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Suijkerbuijk en mr. S. de Koning, en de wederpartij werd bijgestaan door mr. K. Spoor, werd het verzoek van de minister besproken. De voorzitter oordeelde dat het verzoek van de minister om niet opnieuw op het bezwaar van de wederpartij te beslissen, gegrond was. De voorzitter wees erop dat de afgifte van een VOG onomkeerbaar is en dat de minister niet in staat is om de VOG in te trekken. De wederpartij had belang bij de afgifte van de VOG om zijn werkzaamheden als taxichauffeur te kunnen hervatten, maar de voorzitter concludeerde dat de financiële noodsituatie van de wederpartij niet opwoog tegen het belang van de minister.

De voorzitter besloot daarom dat de minister geen nieuwe beslissing op het bezwaar van de wederpartij hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 19 maart 2008.

Uitspraak

200708051/2.
Datum uitspraak: 19 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de Minister van Justitie,
verzoeker,
tegen de uitspraak in zaken nrs. 07/761 en 07/849 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 26 oktober 2007 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de Minister van Justitie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2007 heeft de Minister van Justitie (hierna: de minister) geweigerd aan [wederpartij] een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) af te geven.
Bij besluit van 1 oktober 2007 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 oktober 2007, verzonden op 1 november 2007, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 oktober 2007 vernietigd en bepaald dat de minister, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen, opnieuw beslist op het bezwaar van [wederpartij].
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 november 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2008, heeft de minister de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 maart 2008, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.J. Suijkerbuijk en mr. S. de Koning, beiden ambtenaar bij het ministerie, en [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. K. Spoor, advocaat te Steenwijk, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek van de minister strekt ertoe om te bepalen dat hij in afwachting van de uitspraak op het door hem ingestelde hoger beroep niet opnieuw op het bezwaarschrift hoeft te beslissen. Daarbij heeft de minister erop gewezen dat de afgifte van een VOG in zoverre onomkeerbaar is dat de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens de mogelijkheid van intrekking daarvan niet kent en het de minister evenmin vrijstaat de Inspectie Verkeer en Waterstaat gegevens te verstrekken op grond waarvan zij tot intrekking kan overgaan van de taxichauffeurspas, die op basis van de VOG wordt afgegeven.
2.3. [wederpartij] heeft er belang bij dat de VOG wordt afgegeven, zodat hij zijn werkzaamheden als taxichauffeur kan hervatten. Niet gebleken is echter dat de omstandigheid dat hij die werkzaamheden op dit moment niet kan verrichten hem in een zodanige financiële noodsituatie heeft gebracht dat zijn belang opweegt tegen het hiervoor geschetste belang van de minister.
2.4. De voorzitter ziet derhalve aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
treft de voorlopige voorziening dat de Minister van Justitie geen nieuwe beslissing op het bezwaar van [wederpartij] hoeft te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Haverkamp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008
306.