Datum uitspraak: 19 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brofu B.V., handelend onder de naam De Candelaer, gevestigd te Utrecht,
tegen de uitspraak in zaken nrs. SBR 08/43 en 08/426 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 14 februari 2008 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brofu B.V., handelend onder de naam De Candelaer,
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Bij besluit van 20 december 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Brofu B.V., handelend onder de naam De Candelaer (hierna: De Candelaer), gelast de op of boven de openbare weg voor de winkel aan de Zadelstraat 27-29 uitgestalde goederen te verwijderen en verwijderd te houden, onder oplegging van een dwangsom van
€ 500,00 per op of na 7 januari 2008 geconstateerde overtreding, met een maximum van € 5.000,00.
Bij besluit van 25 januari 2008 heeft het college het door De Candelaer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 februari 2008, verzonden op 15 februari 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door De Candelaer daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft De Candelaer, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft De Candelaer de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Op 4 maart 2008 is een nader stuk ingekomen van De Candelaer. Dit is per fax aan het college doorgestuurd.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 6 maart 2008, waar De Candelaer, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, werkzaam bij Bureau Rechtsbescherming, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Pieffers, werkzaam bij de gemeente Utrecht, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Niet in geschil is dat het college bevoegd was om handhavend op te treden tegen het door De Candelaer plaatsen van onder meer stoelen en tafels op de Zadelstraat voor de winkel, nu vaststaat dat De Candelaer daarmee het in de Uitstalverordening 2001 neergelegde verbod om zonder vergunning uit te stallen op de openbare weg overtreedt en voor uitstallingen in het Singelgebied, waar De Candelaer is gevestigd, geen vergunningen worden verleend.
2.3. Het verzoek is erop gericht de dwangsom op te schorten totdat op het hoger beroep is beslist. De Candelaer heeft gewezen op de brief van 29 januari 2008 van het college aan de Commissie verkeer en beheer, waarin onder meer wordt aangekondigd dat de handhaving van de Uitstalverordening 2001 zal worden geëvalueerd en de handhaving alleen in aperte gevallen, waarin de veiligheid en bruikbaarheid van de weg in geding is, zal worden voortgezet. De Candelaer bestrijdt het oordeel van de voorzieningenrechter dat haar uitstalling moet worden aangemerkt als een apert geval en wijst erop dat de voorzieningenrechter bij de uitstalling van een andere winkel, Van Woensel Roberto Shoes, tot het tegengestelde oordeel is gekomen.
Het college stelt zich op het standpunt dat het met de inhoud van voormelde brief rekening heeft gehouden, maar dat deze geen aanleiding heeft gegeven om de dwangsom bij het besluit op bezwaar van 25 januari 2008 niet te handhaven.
2.4. De vraag hoe de in de brief van 29 januari 2008 geschetste inzichten in het handhavingsbeleid en het optreden van het college in andere gevallen zich verhouden tot de aan De Candelaer in bezwaar gehandhaafde dwangsom, is niet op voorhand eenvoudig te beantwoorden, zodat het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure daarover zal moeten woren afgewacht.
2.5. In hetgeen De Candelaer heeft aangevoerd ziet de voorzitter echter vooralsnog geen aanleiding om te oordelen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Zo had de uitstalling in het geval van Van Woensel Roberto Shoes een veel geringere omvang dan die van De Candelaer, terwijl tevens in dat geval, anders dan bij De Candelaer, ten tijde van het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet op het bezwaar was beslist. Het betoog van De Candelaer dat in andere gevallen zou zijn afgezien van handhavingsmaatregelen is ter zitting door het college gemotiveerd weersproken.
Aan het treffen van de gevraagde voorziening ligt voorts uitsluitend een financieel belang ten grondslag, terwijl gesteld noch gebleken is dat het gehoor geven aan de last tot een financiële noodsituatie bij De Candelaer zal leiden.
2.6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2008