Datum uitspraak: 26 maart 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
Op 24 april 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Gelderland (hierna: het college) over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Rijnwaarden (hierna: de raad) bij besluit van 19 december 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Herwen 'S63' 2004" (hierna: het plan) besloten.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 4 juli 2007, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2008, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. L.M.A. Schrieder, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar de raad, vertegenwoordigd door A.B. Schenk, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Gockel-Gieskes, advocaat te Zevenaar, gehoord.
2.1. Het plan voorziet in een door [belanghebbende] te exploiteren paardenfokkerij op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel). Ten noorden van het perceel ligt de Pannerdensedijk. [appellant] woont op het adres [locatie 2]. Zijn woning is ten zuiden van het perceel gelegen.
2.2. [appellant] betoogt dat het college, door goedkeuring aan het plan te hechten, heeft miskend dat de aanwezigheid van een paardenfokkerij op het perceel tot onaanvaardbare verkeershinder bij zijn woning leidt, die op twee meter van de ontsluitingsweg naar de Herwensedijk is gelegen, waarover het verkeer van en naar de paardenfokkerij zal plaatsvinden.
Ook heeft het volgens hem miskend dat onvoldoende verzekerd is dat een tweede ontsluitingsweg voor het perceel kan worden verwezenlijkt en hij de ontsluiting op de Herwensedijk mag afsluiten.
2.3. Het college heeft in aanmerking genomen dat een groot deel van de bedrijvigheid zich op het noordelijke deel van het perceel zal afspelen en het om die reden tevens op de Pannerdensedijk zal worden ontsloten, dat deze ontsluitingsmogelijkheid is opgenomen in een inrichtingsplan, waarvan de uitvoering verzekerd is, omdat er in de planvoorschriften naar wordt verwezen en dat tussen de gemeente en de eigenaar van het perceel is overeengekomen dat het overeenkomstig het inrichtingsplan zal worden ingericht.
2.4. Het plan voorziet voor de voor de paardenfokkerij bedoelde gronden in de bestemming "Agrarisch gebied".
Artikel 3 van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, luidt:
"1. De op plankaart als "Agrarisch gebied" aangewezen grond is bestemd voor agrarische doeleinden, (…)
2. Bij het bouwen van bouwwerken en het inrichten en het beheer van de gronden dient het inrichtingsplan in acht te worden genomen dat deel uitmaakt van dit bestemmingsplan.
3. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend de navolgende bouwwerken toegelaten:
a. bedrijfsgebouwen, waaronder een bedrijfswoning en daarbij behorende bijgebouwen, ten dienste van in lid 1 vermelde doeleinden;
b. andere bouwwerken ten dienste van de in lid 1 vermelde doeleinden.
4. Bij het bouwen van bouwwerken zoals vermeld in lid 3 moet worden voldaan aan de volgende bepalingen:
A. Ten aanzien van de gebouwen zoals vermeld in lid 3, sub a, geldt:
1. uitsluitend mag voor één agrarisch bedrijf binnen een op de plankaart aangegeven agrarisch bouwperceel worden gebouwd;
2. binnen het agrarisch bouwperceel mag binnen het bouwvlak met de aanduiding "Dienstwoning toegelaten" maximaal één agrarische bedrijfswoning aanwezig zijn;
3. de inhoud van het hoofdgebouw waarbinnen de dienstwoning is gelegen, bedraagt maximaal 2500 m3. De netto-vloeroppervlakte van de dienstwoning mag maximaal 310 m2 bedragen;
8. de totale maximale oppervlakte voor de bedrijfsgebouwen binnen het agrarische bouwperceel, waaronder tevens de dienstwoning begrepen is, bedraagt 1280 m2 ;
2.5. Nu uit de stukken niet valt af te leiden dat realisering van de beoogde ontsluiting van het perceel via de Brugweg, ook bekend als de Pannerdensedijk, ten tijde van het nemen van het bestreden besluit verzekerd was, is het bestreden besluit, voor zover dat gebaseerd is op de overweging dat het perceel tevens vanaf de Pannerdensedijk wordt ontsloten, niet toereikend gemotiveerd.
2.6. In dat besluit wordt bovendien niet ingegaan op de door [appellant] naar voren gebrachte bedenking dat de ontsluiting op de Herwensedijk geen openbare weg is. Ook anderszins is niet duidelijk of ontsluiting op de Herwensedijk in de toekomst verzekerd is.
2.7. Het beroep is gegrond. Het besluit van 24 april 2007 dient te worden vernietigd.
2.8. Na het nemen van het te vernietigen besluit heeft het college van burgemeester en wethouders van Rijnwaarden medegedeeld dat het bereid is uitwegvergunning voor een tweede ontsluiting, ongeveer ter hoogte van de kruising met de Brugweg/Pannerdensedijk, te verlenen en heeft het bestuur van de afdeling Zuid van het Waterschap Rijn en IJssel daartoe ontheffing verleend. Daarmee is aannemelijk dat het perceel op de Pannerdensedijk kan worden ontsloten. Anders dan [appellant] betoogt, is niet vereist dat de ontsluitingsweg gerealiseerd was toen over de goedkeuring van het plan werd besloten.
Onder deze omstandigheden bestaat aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.
2.9. Het college wordt op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 24 april 2007, kenmerk 2007-001265;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van de bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 707,32 (zegge: zevenhonderdenzeven euro en tweeëndertig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 (zegge zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de provincie Gelderland aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de provincie Gelderland aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 maart 2008
410-54726 maart 2008de secretaris van de Raad van State,
directeur Bestuursrechtspraak