ECLI:NL:RVS:2008:BC8402

Raad van State

Datum uitspraak
4 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708313/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • F.S.N. Nasrullah-Oemar
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de Raad van State op 4 februari 2008 uitspraak gedaan over het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De minister van Justitie had op 29 december 2006 de aanvraag afgewezen en de verblijfsvergunning ingetrokken. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de minister verklaarde dit bezwaar op 5 februari 2007 ongegrond. Hierna heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, op 2 november 2007 het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, maar dit hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad van State overwoog dat de vreemdeling griffierecht verschuldigd was voor het hoger beroep. Volgens de Wet op de Raad van State en de Vreemdelingenwet 2000 dient het griffierecht binnen twee weken na de mededeling van de verschuldigdheid te worden voldaan. De vreemdeling was op 29 november 2007 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen en had tot en met 13 december 2007 de tijd om dit te voldoen. Aangezien het griffierecht niet binnen deze termijn was voldaan, was er geen grond om te oordelen dat de vreemdeling niet in verzuim was geweest.

Daarom verklaarde de Raad van State het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk. De beslissing werd genomen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die in naam der Koningin recht deed. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat hiervoor geen aanleiding bestond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 februari 2008.

Uitspraak

Raad
vanState
200708313/1.
Datum uitspraak: 4 februari 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht op het hoger beroep van:
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/10114 van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Amsterdam, van 2 november 2007 in het geding tussen:
en
de staatssecretaris van Justitie.
200708313/1  2  4 februari 2008
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 december 2006 heeft de minister van Justitie (hierna: de
minister) een aanvraag van (hierna: de vreemdeling) om
verlenging van de geldigheidsduur van een aan hem verleende
verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen en die
verblijfsvergunning ingetrokken.
Bij besluit van 5 februari 2007 heeft de minister het daartegen door
de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 november 2007, verzonden op 5 november 2007, heeft
de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, het daartegen
door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State
binnengekomen op 29 november 2007, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris van Justitie heeft een verweerschrift ingediend.
De vreemdeling is in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. De vreemdeling is voor het door hem ingestelde hoger beroep
griffierecht verschuldigd. Een hoger beroep wordt ingevolge artikel  40,
vierde lid, van de Wet op de Raad van State, gelezen in samenhang met
artikel 86, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, niet-ontvankelijk
verklaard, indien storting of bijschrijving van het recht niet heeft
plaatsgevonden binnen twee weken na de dag van verzending van de
mededeling, waarin de indiener van een beroepschrift is gewezen op de
verschuldigdheid van het griffierecht, tenzij redelijkerwijs niet kan worden
geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. De vreemdeling is bij aangetekend verzonden brief van
29 november 2007 op de verschuldigdheid van het griffierecht gewezen.
Daarbij is hem medegedeeld dat hij tot en met  13 december 2007 in de
gelegenheid wordt gesteld het te voldoen.
Het bedrag is niet binnen de aldus gestelde termijn op de rekening
van de Raad van State bijgeschreven of contant op het adres van de Raad
van State betaald.
Er is geen grond voor het oordeel dat de vreemdeling ter zake niet
in verzuim is geweest.
2.3. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
200708313/1 3 4  februari 2008
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer,
in tegenwoordigheid van mr. F.S.N. Nasrullah-Oemar, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Nasrullah-Oemar
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 februari 2008
404.
Verzonden: 4 februari 2008
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
voor deze.
mr. H.H.C. Visser,
directeur Bestuursrechtspraak