200704715/1 en 200707451/1.
Datum uitspraak: 2 april 2008
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 20 december 2006 (hierna: het primaire besluit) heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van de inrichting van [vergunninghoudster] aan het [locatie] te [plaats] gegeven.
Bij besluit van 24 mei 2007 heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 juli 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 22 februari 2008, waar [appellanten], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door R.M. de Groot en H.M. van 't Hof, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Bij het besluit van 24 mei 2007 heeft het college het bezwaar gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en de gemelde verandering alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling begrijpt dit aldus dat het college alsnog heeft geweigerd om een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer te geven. Bij besluit van 13 september 2007 (hierna: het gewijzigde besluit) heeft het college het besluit van 24 mei 2007 gewijzigd in die zin dat hij opnieuw heeft beslist over de vergoeding van de proceskosten in bezwaar. Daarbij heeft het college bepaald dat aan [appellanten] ten onrechte een bedrag voor een door een derde verleende beroepsmatige rechtsbijstand is toegekend, nu [appellanten] geen gebruik hebben gemaakt van een door een derde verleende rechtsbijstand.
2.2. [appellanten] betogen dat het college niet bevoegd was om een besluit te nemen omtrent de gemelde verandering. Zij voeren aan dat het college van burgemeester en wethouders het bevoegde gezag is, nu in de inrichting feitelijk slechts tussen de 30.000 en 40.000 vervuilingseenheden afvalwater per jaar worden gereinigd.
2.2.1. In categorie 27.3 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: het Ivb) is - voor zover belang - bepaald dat het college van gedeputeerde staten bevoegd gezag is ten aanzien van inrichtingen voor het reinigen van afvalwater met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden.
2.2.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 januari 1996 in zaak nr. E03.94.1825; aangehecht) heeft de afvalwaterzuiveringsinstallatie van de inrichting een capaciteit van meer dan 120.000 vervuilingseenheden, zodat het college van gedeputeerde staten op grond van categorie 27.3 van het Ivb het bevoegde gezag is. Dat in de praktijk minder vervuilingseenheden worden gereinigd - wat hier ook van zij - doet hier niet aan af. Deze grond faalt.
2.3. [appellanten] voeren aan dat het college in het besluit van 24 mei 2007 ten onrechte niet op alle gronden van het bezwaar is ingegaan, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt.
2.3.1. Nu het college bij het besluit van 24 mei 2007 het bewaar van [appellanten] gegrond heeft verklaard, het primaire besluit heeft herroepen en alsnog heeft geweigerd om een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer te geven, hebben [appellanten] bereikt wat zij met hun bezwaar beoogde te bereiken. Dat het primaire besluit mogelijk ook op andere punten onrechtmatig zou zijn geweest doet hier niet aan af. [appellanten] hebben in zoverre dan ook geen belang meer bij een beoordeling van hun beroep over de rechtmatigheid van het besluit van 24 mei 2007. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
2.4. [appellanten] betogen dat het college het besluit van 24 mei 2007 omtrent de vergoeding van de proceskosten in bezwaar ten onrechte heeft gewijzigd. Zij voeren aan dat dit gewijzigde besluit onbevoegd is genomen, nu dit besluit bij afwezigheid van het bureauhoofd door een andere ambtenaar is ondertekend. Verder betogen zij dat het gewijzigde besluit in strijd is met artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat het college beslist op een verzoek over de proceskosten in bezwaar bij de beslissing op het bezwaar. Tot slot voeren zij aan dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het besluit van 24 mei 2007, voor zover het de proceskosten in bezwaar betreft, is gewijzigd en onduidelijk is hoe de hoogte van het bedrag is bepaald.
2.4.1. Het college heeft het besluit omtrent de proceskostenvergoeding in bezwaar gewijzigd, omdat het college na het nemen van het besluit van 24 mei 2007 heeft geconstateerd dat het bij het toekennen van de proceskostenvergoeding ervan uit is gegaan dat tijdens de bezwaarprocedure gebruik is gemaakt van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, terwijl dit niet het geval was.
2.4.2. Een bestuursorgaan moet in het algemeen bevoegd worden geacht om een eerder genomen besluit dat naar zijn opvatting onjuist is, alsnog in te trekken of te wijzigen. Niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan het college geen gebruik heeft mogen maken van deze bevoegdheid. Het college was dan ook bevoegd om het eerder genomen besluit omtrent het vergoeden van proceskosten in bezwaar, dat naar zijn mening onjuist was, alsnog te wijzigen.
Het gewijzigde besluit is bij afwezigheid van het bureauhoofd Vergunningverlening Afvalrecycling en Industriële bedrijven ondertekend door een plaatsvervangend bureauhoofd binnen dezelfde directie. De Afdeling is van oordeel dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat een gewijzigd besluit door een andere, daartoe bevoegde, ambtenaar wordt ondertekend dan de ambtenaar die het oorspronkelijke besluit heeft ondertekend.
Tot slot is met hetgeen [appellanten] aanvoeren niet aannemelijk geworden dat de hoogte van de proceskosten in het gewijzigde besluit op onjuiste wijze is vastgesteld. De gronden falen.
2.5. Het beroep is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen het niet ingaan van het college op alle in bezwaar aangevoerde gronden;
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Van Leeuwen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008