ECLI:NL:RVS:2008:BC8474

Raad van State

Datum uitspraak
27 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708171/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 'Industrie West 2003' gemeente Haaksbergen

Op 27 maart 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers en het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het geschil betreft de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Industrie West 2003', vastgesteld door de raad van de gemeente Haaksbergen op 21 maart 2007. Verzoekers hebben tegen het besluit van 20 november 2007, waarbij goedkeuring is verleend aan het bestemmingsplan, beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 6 maart 2008.

In de overwegingen van de voorzitter wordt benadrukt dat de voorlopige voorzieningsprocedure niet bedoeld is voor een uitgebreide beoordeling van alle bezwaren van verzoekers. De voorzitter heeft zich beperkt tot het bezwaar dat het plan een verzwaring van bedrijfsactiviteiten mogelijk maakt en dat de inwerkingtreding van het plan onomkeerbare gevolgen kan hebben. De voorzitter heeft vastgesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat het plan zwaardere bedrijfscategorieën toestaat dan het vigerende plan en dat de afstanden genoemd in de VNG-brochure in acht zijn genomen.

Uiteindelijk heeft de voorzitter geoordeeld dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van onverwijlde spoed die het treffen van een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De voorzitter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200708171/3.
Datum uitspraak: 27 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Haaksbergen (hierna: de raad) bij besluit van 21 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Industrie West 2003".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 november 2007, beroep ingesteld. [verzoekers] hebben hun beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 december 2007.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 maart 2008, waar [verzoekers], in de persoon van [gemachtigde] en bijgestaan door J.P.E. Baakman, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door J. Deunk, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door mr. J.C. van Nie, advocaat te Rotterdam.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in één juridisch-planologische regeling voor de bestaande, aaneengesloten bedrijventerreinen West, Oost, 't Vark en Brammelo in het (zuid)westen van de kern Haaksbergen.
2.3. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van [partij] betoogd dat [verzoekers] in de door hen bij de raad ingediende zienswijzen niet zijn opgekomen tegen de bestemmingsregeling die in het plan voor [partij] is opgenomen, zodat hun beroep op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
2.3.1. Dienaangaande overweegt de voorzitter dat de bezwaren van [verzoekers] tegen de voor [partij] in het plan opgenomen bestemmingsregeling kunnen worden teruggevoerd op het gestelde in hun zienswijzen dat het plan in vergelijking met het vorige bestemmingsplan een verzwaring van bedrijfsactiviteiten mogelijk maakt. De voorzitter verwacht daarom niet dat de Afdeling het beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal oordelen.
2.4. De voorzitter stelt voorop dat een voorlopige voorzieningsprocedure zich niet leent voor een uitgebreide beoordeling van alle bezwaren van [verzoekers]. Dit kan eerst in de bodemprocedure plaatsvinden. Thans zal op grond van de bezwaren van [verzoekers] worden beoordeeld of in afwachting van de uitspraak in de bodemprocedure aanleiding bestaat, gelet op de betrokken belangen, een ordemaatregel te treffen. Gelet hierop beperkt de voorzitter zich tot het bezwaar van [verzoekers] dat het plan een verzwaring van bedrijfsactiviteiten mogelijk maakt en inwerkingtreding van het plan zal leiden tot onomkeerbare gevolgen, gelet op de mogelijkheid dat na inwerkintreding van het plan bouwvergunningen kunnen worden verleend.
2.4.1. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad gesteld dat inmiddels zes in het plangebied gevestigde bedrijven bouwaanvragen hebben ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen, namelijk [partij], [belanghebbende A], [belanghebbende B], Unipro B.V., Camar B.V. en [belanghebbende C].
Dienaangaande stelt de voorzitter vast dat bij het bestreden besluit goedkeuring is onthouden aan de bestemmingsregelingen die in het plan zijn opgenomen voor [belanghebbende A] en Unipro B.V.. Verder is ter zitting gebleken dat verlening van de door Camar B.V. aangevraagde bouwvergunning op grond van het thans voorliggende plan eerst mogelijk is nadat daarvoor een vrijstelling is verleend. Inwerkingtreding van het plan heeft derhalve niet tot gevolg dat op de door [belanghebbende A], Unipro B.V en Camar B.V. ingediende bouwaanvragen vergunning verleend zal worden. Voorts is ter zitting van de zijde van [verzoekers] gesteld dat [belanghebbende B] en [belanghebbende C] hun bouwaanvragen inmiddels hebben ingetrokken.
2.4.2. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad gesteld dat de door [partij] ingediende aanvraag voor een bouwvergunning ziet op uitbreiding van de kantoor- en opslagruimte van het bedrijf in zuid-oostelijke richting. [verzoekers] hebben bezwaren tegen dat bouwplan omdat de bestemmingsregeling die in het plan voor [partij] is opgenomen de afstanden genoemd in de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) niet acht neemt en het plan een verzwaring van de bedrijfsactiviteiten van [partij] mogelijk maakt, in vergelijking met het vigerende plan "Haaksbergen Industrie-west".
2.4.3. [partij] is gevestigd aan de [locatie] te [plaats]. Op de plankaart is middels een milieuzonering aangeduid welke milieucategorieën op bepaalde delen binnen het plangebied zijn toegestaan. Het meest noordelijke gedeelte van het perceel van [partij] valt in milieuzone D, voor het overige valt het perceel in milieuzone C.
Ingevolge artikel 5, onder A, eerste lid, aanhef en onder c, van de planvoorschriften van het thans voorliggende plan, zijn op de gronden op de kaart aangeduid met "zone C" uitsluitend bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1, 2 en 3 van de in bijlage 2 bij de voorschriften opgenomen lijst van bedrijven waarbij geldt dat de maximaal aan te houden afstand tot een woning niet meer bedraagt dan 100 meter.
Ingevolge artikel 5, onder A, eerste lid, aanhef en onder d, zijn op de gronden op de kaart aangeduid met "zone D" uitsluitend bedrijven toegestaan die zijn genoemd in de categorieën 1, 2 en 3 van de in bijlage 2 bij de voorschriften opgenomen lijst van bedrijven en, indien en voor zover de maximaal aan te houden afstand tot een woning niet meer bedraagt dan 200 meter, categorie 4 van deze lijst.
2.4.4. Gelet op de stukken, waaronder de planvoorschriften van het vigerende plan, en het verhandelende ter zitting is de voorzitter voorshands van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het plan, in vergelijking met het vigerende plan, ten aanzien van [partij], zwaardere bedrijfscategorieën toestaat. Voorts overweegt de voorzitter dat de VNG-brochure een indicatief en globaal karakter heeft en ontwikkeld is als hulpmiddel bij de beoordeling van nieuwe planologische situaties. Hoewel in dit geval sprake is van een bestaand bedrijf, kan de uitbreiding van de kantoor- en opslagruimte worden aangemerkt als een nieuwe ontwikkeling. De in de brochure genoemde afstanden geven derhalve ook in deze situatie een indicatie van de afstand die, ter voorkoming van hinder, aangehouden zou dienen te worden tussen een woning en in dit geval een categorie 3/4 bedrijf. Dienaangaande stelt de voorzitter vast dat de afstanden genoemd in de in bijlage 2 bij de voorschriften opgenomen lijst van bedrijven, voor zover thans van belang, niet afwijken van de in de VNG-brochure genoemde afstanden. Voorts stelt de voorzitter vast dat het gedeelte van het perceel van [partij] waarbinnen de uitbreiding is voorzien, binnen zone C ligt op ongeveer 140 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning aan de Demmertweg. Gelet hierop volgt de voorzitter [verzoekers] niet in hun betoog dat in de bestemmingsregeling die in het thans voorliggende plan voor [partij] is opgenomen de afstanden genoemd in de VNG-brochure niet in acht zijn genomen. Gezien het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat [verzoekers] niet aannemelijk hebben gemaakt dat het bouwplan van [partij] dermate bezwarend is dat een voorlopige voorziening dient te worden getroffen in afwachting van de behandeling van de hoofdzaak. Voorts is niet gebleken dat binnen afzienbare termijn bouwaanvragen zullen worden ingediend die voor [verzoekers] wezenlijke bezwaren met zich brengen, dan wel van mogelijke andere onomkeerbare gevolgen. Gelet op het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van onverwijlde spoed die noopt tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2008
59-472.