Datum uitspraak: 27 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
Bij besluit van 9 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel vastgestelde wijzigingsplan "Eerste wijziging bestemmingsplan Hitland".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2007, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 december 2007, heeft [verzoeker sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 januari 2008 heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 11 maart 2008, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], vertegenwoordigd door mr. P.A. van Lange, advocaat te Dordrecht, en het college, vertegenwoordigd door V.D. Roopram-Bihari en mr. J.M. de Haas-Rood, ambtenaren in dienst bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Nieuwerkerk aan den IJssel, vertegenwoordigd door ing. Y. Smith, ambtenaar in dienst van de gemeente, alsmede de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Parc de IJsselhoeve B.V. vertegenwoordigd door F. Verheij.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als het aan de orde zijnde.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
2.3. Het wijzigingsplan voorziet in de uitbreiding van het bestaande recreatiecentrum Parc de IJsselhoeve.
2.4. [verzoeker sub 2] woont op een afstand meer dan 1 kilometer van het plangebied. Vanuit haar woning heeft zij geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die in het plangebied mogelijk worden gemaakt is deze afstand naar het voorlopig oordeel van de voorzitter te groot om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. De omstandigheid dat het plangebied op loopafstand van de woning van [verzoeker sub 2] is gelegen en zij dientengevolge last zal hebben van het verlies aan natuurwaarden, zoals zij heeft betoogd, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Gelet hierop verwacht de voorzitter dat [verzoeker sub 2] in de bodemprocedure niet als belanghebbende zal worden aangemerkt zodat het beroep van [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Mitsdien ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 2] af te wijzen.
2.5. [verzoeker sub 1] stelt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan. Daartoe voert zij onder meer aan dat onvoldoende onderzoek is gedaan naar de gevolgen van het plan voor de natuur. In dat kader heeft zij betoogd dat het plan leidt tot het verlies van een uniek stuk natuur en dat het plangebied een aantrekkelijk broed- en foerageergebied is voor vogels, waaronder diverse rode lijst-soorten.
2.6. [verzoeker sub 1] beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het wijzigingsplan te voorkomen.
2.7. Ter zitting heeft [verzoeker sub 1] haar standpunt toegelicht en gesteld dat het plangebied in het streekplan Zuid-Holland Oost is aangeduid als natuurgebied. Het college heeft dit niet overtuigend betwist. Nu onduidelijkheid bestaat omtrent de status van het plangebied, bestaat naar het voorlopig oordeel van de voorzitter eveneens onduidelijkheid over het antwoord op de vraag of het college het onderzoek naar de gevolgen van het plan voor de natuur toereikend heeft kunnen achten.
Nu voorts uit het verhandelde ter zitting niet is gebleken van zwaarwegende belangen die zich verzetten tegen het treffen van een voorlopige voorziening, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] toe te wijzen teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen.
2.8. Het college wordt op na te melden wijze tot vergoeding van proceskosten van [verzoeker sub 1] veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] af;
II. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 9 november 2007, kenmerk PZH-2007-513078;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [verzoeker sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan [verzoeker sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [verzoeker sub 1] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.C. Bošnjaković, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Bošnjaković
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2008