Datum uitspraak: 27 maart 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], beiden wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
Bij besluit van 27 november 2007, no. 1099017, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Laarbeek (hierna: de raad) bij besluit van 28 april 2005 vastgestelde bestemmingsplan "Glastuinbouwdoorgroeigebied Laarbeek".
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 januari 2008, beroep ingesteld.
Bij dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2008, waar [verzoeker A], bijgestaan door mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.A.M. van der Meijden, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door A.J.M. van Doorn, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [gemachtigden], bijgestaan door mr. A.A.M. van der Aa namens Tuinderij D'n Broekkant B.V. en [partij A].
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In haar uitspraak van 28 maart 2007 in zaak no.
200600056/1heeft de Afdeling, voor zover thans van belang, het besluit van het college van 8 november 2005 tot goedkeuring van het plan vernietigd, voor zover betrekking hebbende op de plandelen met de bestemmingen "Glastuinbouwdoorgroeigebied", "Groenvoorziening" en "Waterloop", voor zover gelegen ten noorden van de Peeldijk, alsmede voor zover betrekking hebbende op de op de plankaart aangegeven pijlen (één bouwvlak vormend) en artikel 1, onder 21, van de planvoorschriften. Daartoe heeft de Afdeling het volgende overwogen.
"2.7.7. Het provinciale beleid als verwoord in het streekplan en de Nota Glastuinbouw om op gronden die in het streekplan zijn aangeduid als "mogelijk doorgroeigebied" in beginsel geen nieuwvestiging toe te staan, acht de Afdeling in het algemeen niet onredelijk.
Gezien de afstand tussen de gekoppelde bestemmingsvlakken, dan wel bouwvlakken en in aanmerking genomen de omvang van de bestemmingsvlakken ten noorden van de Peeldijk, bezien in relatie tot de omvang van de bestaande bouwvlakken aan de Pater Eustachiuslaan, is de Afdeling van oordeel dat een dergelijke bestemmingsplanregeling zich in onvoldoende mate onderscheidt van nieuwvestiging.
Het standpunt van verweerder en de gemeenteraad dat de begripsomschrijving, zoals opgenomen in artikel 1, onder 21, van de planvoorschriften afsplitsing van een deel van het bouwvlak onmogelijk maakt, kan de Afdeling niet volgen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de genoemde bepaling een definitiebepaling betreft en dat deze niet waarborgt dat geen afsplitsing zal plaatsvinden.
Overigens merkt de Afdeling op dat nu het elzen-populierenbosje ten noorden van de Biezenweg blijkens overweging 2.7.6. deel uitmaakt van de GHS, in zoverre bovendien sprake is van een uitsluitende voorwaarde ter plaatse. Derhalve zou ook een uitbreiding van de bestaande bedrijven ter plaatse in zoverre in strijd zijn geweest met de Nota Glastuinbouw.
Gezien het vorenstaande is het plan in zoverre in strijd met het provinciale beleid.
2.7.8. Het vorenstaande neemt niet weg dat onder omstandigheden de mogelijkheid bestaat om met toepassing van de in hoofdstuk 5 van het streekplan voorgeschreven afwijkingsprocedure, af te wijken van de in het streekplan genoemde beleidslijn ten aanzien van nieuwvestiging in een mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw. Het college van gedeputeerde staten is daartoe bevoegd in die gevallen waarin de handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben, die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen. Dat ook in andere gevallen dan bij uitbreiding de wens bestaat om glastuinbouw in een mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw mogelijk te maken, moet echter worden geacht in het beleid te zijn verdisconteerd en kan derhalve geen aanleiding zijn om in afwijking van het streekplan dergelijke uitbreidingen toelaatbaar te achten.
Gelet hierop heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening is.
2.7.9. Gezien het vorenstaande is het beroep van [verzoekers] geheel en van [partijen B], de BMF en SBO en van [partijen C] in zoverre gegrond. In aanvulling op hetgeen in 2.6.5. is overwogen, dient ook bovenstaande grond aan de vernietiging van de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Glastuinbouwdoorgroeigebied" voor zover gelegen ten noorden van de Peeldijk ten grondslag te worden gelegd en dient ook de goedkeuring van de pijlen ("één bouwvlak vormend"), alsmede de goedkeuring van artikel 1, onder 21, van de planvoorschriften, wegens strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, te worden vernietigd. Gelet op de samenhang met de plandelen met de bestemmingen "Groenvoorziening" en "Waterloop" voor zover gelegen ten noorden van de Peeldijk, dient ook de goedkeuring daarvan te worden betrokken in de vernietiging.
Gezien de inmiddels verruimde afwijkingsbevoegdheid van het streekplan ziet de Afdeling om proceseconomische redenen aanleiding om in zoverre niet zelfvoorziend goedkeuring te onthouden.
Gezien het vorenstaande behoeven de overige bezwaren tegen deze plandelen geen bespreking meer."
2.3. Bij het thans bestreden besluit heeft het college, voor zover thans van belang, opnieuw goedkeuring verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Glastuinbouwdoorgroeigebied", "Groenvoorziening" en "Waterloop", voor zover gelegen ten noorden van de Peeldijk. Deze plandelen maken het mogelijk dat ten behoeve van de bestaande glastuinbouwbedrijven Tuinderij D'n Broekkant B.V. en [partij A] glasopstanden tot een oppervlakte van 154.500 m2 worden opgericht. De totale oppervlakte van de huidige glasopstanden van deze glastuinbouwbedrijven bedraagt ongeveer 48.500 m2. Ter zitting heeft de vertegenwoordiger van de exploitanten van deze glastuinbouwbedrijven gesteld dat vergroting van de bestaande oppervlakte glasopstanden nodig is voor het behouden van de marktpositie van de glastuinbouwbedrijven.
Niet in geschil is dat de bovengenoemde plandelen in strijd zijn met het in het streekplan "Brabant in Balans" (hierna: het streekplan) neergelegde beleid dat nieuwvestiging van glastuinbouw in een mogelijk doorgroeigebied is uitgesloten, behoudens enkele uitzonderingen die hier niet aan de orde zijn. Teneinde deze plandelen te kunnen goedkeuren heeft het college met toepassing van de in hoofdstuk 5 van het streekplan beschreven afwijkingsprocedure afgeweken van bovengenoemde beleidslijn.
Het college heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de bij de partiële herziening van het streekplan van 20 januari 2006 aangepaste formulering van de bevoegdheid om af te wijken van het streekplan ruimte biedt voor deze afwijking van het streekplan. Het college heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat afwijking van het streekplan in de onderhavige situatie gerechtvaardigd is omdat, hoewel de aan de orde zijnde bestemmingsplanregeling juridisch dient te worden aangemerkt als nieuwvestiging, deze bestemmingsplanregeling feitelijk voorziet in uitbreidingsmogelijkheden voor reeds bestaande bedrijven die geen uitbreidingsmogelijkheden hebben op gronden die aansluiten aan het bestaande bedrijf.
2.4. [verzoekers] stellen dat met de partiële herziening van het streekplan van 20 januari 2006 de afwijkingsbevoegdheid niet zodanig is verruimd dat met gebruikmaking daarvan alsnog goedkeuring kan worden verleend aan de desbetreffende plandelen. Zij vrezen dat het plangebied volledig zal worden volgebouwd met kassen indien het bestreden besluit in stand blijft, aangezien het college in de toekomst plannen voor nieuwvestiging dan niet meer zou kunnen tegenhouden wegens strijdigheid met het streekplan. Hun bezwaar tegen de desbetreffende plandelen is erin gelegen dat zij zicht zullen hebben op de voorziene glasopstanden.
2.5. In de partiële herziening van het streekplan van 20 januari 2006 is, voor zover thans van belang, de in hoofdstuk 5 van het streekplan neergelegde bevoegdheid om af te wijken van het streekplan aangepast in die zin dat de in de afwijkingsbevoegdheid opgenomen clausule "wegens bijzondere omstandigheden" is vervallen. De afwijkingsbevoegdheid zoals herzien luidt derhalve dat gedeputeerde staten bevoegd zijn af te wijken van een beleidslijn uit hoofdstuk 3 van dit streekplan in die gevallen waarin de handhaving van de beleidslijn gevolgen zou hebben, die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidslijn te dienen doelen.
2.6. In hetgeen [verzoekers] hebben aangevoerd, ziet de voorzitter voorshands geen aanknopingspunten om te oordelen dat het college niet met gebruikmaking van de gewijzigde afwijkingsbevoegdheid heeft kunnen afwijken van het streekplan. Voorts is de voorzitter van oordeel dat de omstandigheid dat [verzoekers] zicht zullen hebben op de voorziene glasopstanden niet opweegt tegen de bedrijfseconomische belangen die zijn gediend met die glasopstanden. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het plangebied in het streekplan is aangeduid als 'mogelijk doorgroeigebied voor glastuinbouw', alsmede dat het plan voorziet in de mogelijkheid een groenstrook te realiseren die de glasopstanden zal afschermen van de woningen van [verzoekers] en de vertegenwoordiger van de raad voorts ter zitting heeft toegezegd dat de glasopstanden landschappelijk zullen worden ingepast. Voorts acht de voorzitter niet aannemelijk dat het bestreden besluit precedentwerking tot gevolg zal hebben, gezien de specifieke omstandigheden van dit geval.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanknopingspunten voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het college in zoverre genoemde uitspraak van de Afdeling niet in acht heeft genomen.
2.7. Gelet op het vorenstaande komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2008