ECLI:NL:RVS:2008:BC8481

Raad van State

Datum uitspraak
28 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801486/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M. Oosting
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake last onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur

Op 28 maart 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster] en het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een last onder dwangsom die op 31 augustus 2007 aan [verzoekster] was opgelegd wegens overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Het college had op 12 februari 2008 het bezwaar van [verzoekster] tegen deze last ongegrond verklaard, waarna [verzoekster] beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening.

Tijdens de zitting op 20 maart 2008, waar [verzoekster] werd vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden en N.J.A.M. van Roessel, en het college door J. van Beers, werd het verzoek behandeld. De voorzitter oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, gezien de overtreding van de Wet milieubeheer. Echter, er bestond concreet uitzicht op legalisatie, aangezien [verzoekster] een aanvraag om een milieuvergunning had ingediend en toezeggingen had gedaan om deze aanvraag tijdig aan te vullen.

De voorzitter besloot daarom een voorlopige voorziening te treffen, waarbij werd bepaald dat er tot 1 mei 2008 geen dwangsommen verbeurd zouden worden. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [verzoekster] tot een bedrag van € 644,00 en het griffierecht van € 288,00. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 28 maart 2008.

Uitspraak

200801486/2.
Datum uitspraak: 28 maart 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd te [plaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 augustus 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Etten-Leur (hierna: het college) aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
Bij besluit van 12 februari 2008 heeft het college het door [verzoekster] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 maart 2008 en 18 maart 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 februari 2008, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 20 maart 2008, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. P.P.A. Bodden, advocaat te Nijmegen, en N.J.A.M. van Roessel, en het college, vertegenwoordigd door J. van Beers, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [partij] en anderen, vertegenwoordigd door [partij].
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 1 november 2007 heeft het college het besluit van 31 augustus 2007 gewijzigd in die zin dat het college de datum waarna de dwangsom wordt verbeurd heeft verschoven van 30 oktober 2007 naar 1 maart 2008. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het tegen het besluit van 31 augustus 2007 gemaakte bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen deze wijziging. Het bestreden besluit betreft derhalve de ongegrondverklaring van de bezwaren tegen de bij het besluit van 31 augustus 2007 opgelegde last onder dwangsom, zoals gewijzigd bij het besluit van 1 november 2007.
2.3. Niet in geschil is dat [verzoekster] artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zoals dat voor 1 januari 2008 luidde, heeft overtreden, zodat het college bevoegd was om ter zake handhavend op te treden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Op 24 januari 2008 heeft [verzoekster] bij het college een aanvraag om een milieuvergunning ingediend. Blijkens de brief van het college aan [verzoekster] van 5 maart 2008 behoeft deze aanvraag nog nadere aanvullingen. Ter zitting hebben [verzoekster] en het college toegezegd dat zij met elkaar over deze aanvraag een constructief overleg zullen voeren, zodat naar verwachting voor 1 mei 2008 ten volle concreet uitzicht zal bestaan op legalisatie. In dit verband heeft [verzoekster] verklaard dat zij met de op korte termijn te leveren genoemde nadere aanvullingen tijdig vóór 1 mei 2008 een geheel ontvankelijke aanvraag om een milieuvergunning bij het college zal hebben ingediend, die uitsluitend strekt tot legalisatie van de bestaande situatie en derhalve niet ziet op uitbreiding van het aantal dieren. Tevens heeft zij toegezegd vóór 1 mei 2008 een in verband met deze milieuvergunning benodigde bouwaanvraag te zullen indienen.
Gezien het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. treft de voorlopige voorziening dat met ingang van de datum van deze uitspraak tot 1 mei 2008 geen dwangsommen worden verbeurd wegens overtreding, door [verzoekster], van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zoals dat voor 1 januari 2008 luidde;
II. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Etten-Leur aan [verzoekster] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Etten-Leur aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Zegveld
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2008
43-517.