ECLI:NL:RVS:2008:BC8485

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700440/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • T.M.A. Claessens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verklaring van niet-verzekering op grond van de AWBZ

In deze zaak gaat het om de intrekking van een verklaring van niet-verzekering op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door het College voor zorgverzekeringen (CVZ). De appellant, die zowel een Deense als een Nederlandse pensioenuitkering ontvangt, had op 10 november 2004 een verklaring ontvangen waarin stond dat hij niet verzekerd was op grond van de AWBZ. Dit besluit werd op 20 september 2006 door het CVZ ingetrokken, wat leidde tot bezwaar van de appellant. Het CVZ verklaarde het bezwaar ongegrond op 7 december 2006, waarna de appellant beroep instelde bij de Raad van State op 16 januari 2007.

De Raad van State heeft de zaak op 29 februari 2008 behandeld. De appellant betoogde dat de intrekking van de verklaring onterecht was, omdat volgens hem de uitzondering in artikel 21 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 nog steeds van toepassing was. De Raad overwoog dat ingevolge artikel 27 van de Verordening (EEG) nr. 1408/71, de kosten van zorg voor rekening van het woonland komen, mits de betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor de ziektekostenverzekering. De Raad concludeerde dat de appellant, als Nederlandse ingezetene, aan deze voorwaarden voldeed en dat de kosten voor zorg dus voor rekening van Nederland kwamen.

De Raad van State oordeelde dat het CVZ terecht had gehandhaafd dat de appellant niet verzekerd was op grond van de AWBZ en dat de intrekking van de verklaring rechtmatig was. De Raad verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 april 2008.

Uitspraak

200700440/1.
Datum uitspraak: 2 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het College voor zorgverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 september 2006 heeft het College voor zorgverzekeringen (hierna: het CVZ) een op 10 november 2004 aan [appellant] afgegeven verklaring, als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, waaruit blijkt dat hij niet verzekerd is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ), ingetrokken.
Bij besluit van 7 december 2006 heeft het CVZ het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2007, beroep ingesteld.
Het CVZ heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Slump, advocaat te Rotterdam, en het CVZ, vertegenwoordigd door zijn medewerkers mr. M.C.D. van der Herberg en mr. R.G. van der Wissel, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 63, eerste lid, van de AWBZ, zoals deze bepaling ten tijde van het bestreden besluit luidde, kan een belanghebbende, in afwijking van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, tegen ingevolge de AWBZ door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, of het CVZ genomen besluiten, niet zijnde besluiten als bedoeld in artikel 8:2 van de Algemene wet bestuursrecht, beroep instellen bij de Afdeling.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de AWBZ is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is.
Ingevolge het derde lid kan, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden. In die algemene maatregel van bestuur kan aan het CVZ worden opgedragen op aanvraag van een belanghebbende die bij de algemene maatregel van bestuur van de verzekering ingevolge deze wet is uitgezonderd, een verklaring af te geven dat hij niet is verzekerd.
Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, Stb. 1998, 746 (hierna: het Besluit) bevat de algemene maatregel van bestuur als hier bedoeld.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Besluit, zoals dit luidde ten tijde van belang, is niet verzekerd op grond van de AWBZ de persoon die in Nederland woont, doch die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of van een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in Nederland recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van een andere Lid-Staat van de Europese Unie dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.
Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, geeft het CVZ op aanvraag van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een verklaring af dat hij niet verzekerd is.
Een verordening als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het Besluit is Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 27 van de Verordening, voor zover thans van belang, krijgt de rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, waaronder de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, die recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van laatstbedoelde Lid-Staat, prestaties van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze Lid-Staat.
2.3. [appellant] betoogt dat het CVZ bij besluit van 7 december 2006 ten onrechte het standpunt heeft gehandhaafd dat de op 10 november 2004 aan hem verstrekte verklaring wordt ingetrokken, omdat volgens hem de uitzondering vervat in het eerste lid van artikel 21 van het Besluit nog steeds van toepassing is.
2.3.1. Bij samenloop van pensioenen van verschillende lidstaten, komen ingevolge artikel 27 van de Verordening, de kosten van zorg voor rekening van het woonland indien de betrokkene daar voldoet aan de voorwaarden voor de wettelijke regeling inzake de ziektekostenverzekering. [appellant] ontvangt zowel een Deense als een Nederlandse pensioenuitkering. Voorts voldoet [appellant] als Nederlandse ingezetene sedert de inwerkingtreding op 1 januari 2006 van de Zorgverzekeringswet aan de voorwaarden voor ziektekostenverzekering in Nederland, zodat de kosten voor zorg ingevolge voornoemd artikel voor rekening van zijn woonland Nederland komen. Aanspraken van [appellant] inzake zijn Deense pensioenuitkering zijn daarop niet van invloed. Anders dan [appellant] betoogt, zijn artikelen 28 en 28bis van de Verordening niet van toepassing, nu die artikelen zien op de situatie waarin de betrokkene in het woonland niet voldoet aan de voorwaarden voor ziektekostenverzekering. [appellant] kan derhalve niet met toepassing van de Verordening in Nederland recht doen gelden op verstrekkingen die hem verleend worden ten laste van Denemarken. Het CVZ heeft in het besluit van 7 december 2006 terecht het standpunt gehandhaafd dat de in het eerste lid van artikel 21 van het Besluit vervatte uitzondering niet op hem van toepassing is en dat de afgegeven verklaring, inhoudende dat [appellant] niet verzekerd is krachtens de AWBZ, wordt ingetrokken.
2.4. Hetgeen [appellant] betoogt met betrekking tot dubbele premieafdracht en met betrekking tot het opleggen van een aanslag door de Belastingdienst, betreft niet de rechtmatigheid van het bestreden besluit en dient in deze procedure buiten beschouwing te worden gelaten.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Larsson-van Reijsen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008
344.