ECLI:NL:RVS:2008:BC8494

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706240/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • T.E. Larsson-van Reijsen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verklaring niet-verzekerd op grond van de AWBZ door het College voor zorgverzekeringen

In deze zaak heeft het College voor zorgverzekeringen (CVZ) op 21 maart 2007 geweigerd om aan [appellant] een verklaring af te geven die bevestigt dat hij niet verzekerd is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Dit besluit werd door het CVZ op 19 juli 2007 gehandhaafd, waarna [appellant] beroep instelde bij de Raad van State. De zitting vond plaats op 29 februari 2008, waar het CVZ vertegenwoordigd was door zijn medewerkers.

De Raad van State overwoog dat volgens artikel 63 van de AWBZ een belanghebbende beroep kan instellen tegen besluiten van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of het CVZ. Artikel 5 van de AWBZ stelt dat alleen ingezetenen verzekerd zijn, maar er zijn uitzonderingen mogelijk. Het CVZ kan op aanvraag een verklaring afgeven dat iemand niet verzekerd is, indien deze persoon onder bepaalde voorwaarden valt.

[Appellant] betoogde dat hij recht had op de verklaring omdat hij zowel een Duits ambtenarenpensioen als een Nederlandse pensioenuitkering ontvangt. De Raad van State oordeelde echter dat de kosten van zorg voor [appellant] voor rekening komen van Nederland, omdat hij voldoet aan de voorwaarden voor de wettelijke regeling inzake ziektekostenverzekering in Nederland. De Raad concludeerde dat [appellant] niet in aanmerking komt voor geneeskundige zorg ten laste van Duitsland, wat een vereiste is voor de uitzondering op de verzekering.

De Raad van State verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 2 april 2008.

Uitspraak

200706240/1.
Datum uitspraak: 2 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het College voor zorgverzekeringen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2007 heeft het College voor zorgverzekeringen (hierna: het CVZ) geweigerd [appellant] een verklaring, als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 af te geven, waaruit blijkt dat hij niet verzekerd is op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ).
Bij besluit van 19 juli 2007 heeft het CVZ het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 augustus 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 september 2007.
Het CVZ heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 februari 2008, waar het CVZ, vertegenwoordigd door zijn [medewerkers], is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 63, eerste lid, van de AWBZ kan een belanghebbende tegen ingevolge de AWBZ door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, of het CVZ genomen besluiten beroep instellen bij de Afdeling.
2.2. Ingevolge artikel 5, eerste lid, onder a, van de AWBZ is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die ingezetene is.
Ingevolge het derde lid kan, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden. In die algemene maatregel van bestuur kan aan het CVZ worden opgedragen op een aanvraag van een belanghebbende die bij de algemene maatregel van bestuur van de verzekering ingevolge deze wet is uitgezonderd, een verklaring af te geven dat hij niet is verzekerd.
Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999, Stb. 1998, 746 (hierna: het Besluit) bevat de algemene maatregel van bestuur als hier bedoeld.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van het Besluit is niet verzekerd op grond van de AWBZ de persoon die in Nederland woont, doch die met toepassing van een verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen of van een door Nederland met een of meer andere staten gesloten verdrag inzake sociale zekerheid, in Nederland recht kan doen gelden op verstrekkingen die hem in beginsel worden verleend ten laste van een andere Lid-Staat van de Europese Unie dan wel een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een staat waarmee Nederland een verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten.
Ingevolge het zesde lid, voor zover thans van belang, geeft het CVZ op aanvraag van de persoon, bedoeld in het eerste lid, een verklaring af dat hij niet verzekerd is.
Een verordening als bedoeld in artikel 21, eerste lid, van het Besluit is Verordening (EEG) nr. 1408/71, betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de gemeenschap verplaatsen (hierna: de Verordening).
Ingevolge artikel 27 van de Verordening, voor zover thans van belang, krijgt de rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, waaronder de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, die recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van laatstbedoelde
Lid-Staat, eventueel met inachtneming van bijlage VI, prestaties van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze Lid-Staat.
2.3. [appellant] betoogt dat het CVZ bij het besluit van 19 juli 2007 ten onrechte zijn weigering de verzochte verklaring te verstrekken heeft gehandhaafd, omdat volgens hem de uitzondering vervat in het eerste lid van artikel 21 van het Besluit van toepassing is.
2.3.1. Duitsland heeft in bijlage VI, deel E, onder 22, van de Verordening verklaard dat met betrekking tot verstrekkingen artikel 27 van deze Verordening, waarin is bepaald dat bij samenloop van pensioenen van verschillende lidstaten de kosten van zorg voor rekening komen van het woonland indien de betrokkene daar voldoet aan de voorwaarden voor de wettelijke regeling inzake ziektekostenverzekering, geacht wordt van toepassing te zijn op personen die recht hebben op zowel een pensioen krachtens het Beamtenversorgungsrecht als een pensioen krachtens de wetgeving van een andere lidstaat. Aangezien [appellant] zowel een Duits ambtenarenpensioen als een Nederlandse pensioenuitkering ontvangt en als Nederlandse ingezetene voldoet aan de voorwaarden voor de wettelijke regeling inzake ziektekostenverzekering in Nederland, komen de kosten voor zorg ingevolge voornoemd artikel voor rekening van zijn woonland Nederland. [appellant] komt derhalve niet met toepassing van de Verordening in Nederland in aanmerking voor geneeskundige zorg ten laste van Duitsland, zoals voor een uitzondering krachtens artikel 21, eerste lid, van het Besluit is vereist. Het betoog faalt.
2.4. Voor zover [appellant] betoogt dat de Europese Commissie van mening is dat concurrerende regelgevingen niet ten laste van de gepensioneerde ambtenaar uitgelegd dient te worden laat dit onverlet dat de gevolgen voor [appellant] rechtsreeks voorvloeien uit de onder 2.3.1. genoemde regelgeving.
2.5. Voor zover [appellant] verwijst naar arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 juli 2006 in de zaak C-50/05 (Nikula) en van 10 mei 2001 in de zaak C-389/99 (Rundgren), wordt overwogen dat deze arresten zien op de heffingen van de bijdragen of premies voor de ziektekostenverzekering en derhalve niet de rechtmatigheid van het bestreden besluit, dat ziet op de vraag of [appellant] op grond van de AWBZ verzekerd is, betreffen.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008
344.