Datum uitspraak: 2 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/1738 van de rechtbank Amsterdam van 21 augustus 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Bij besluit van 8 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om zijn historische adresgegevens in de basisadministratie te verbeteren en aan te vullen, afgewezen.
Bij besluit van 17 mei 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 augustus 2007, verzonden op 23 augustus 2007, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. M. Ketting, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Tomson, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 46, vierde lid, van de op 1 oktober 1994 in werking getreden Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA), voor zover thans van belang, wordt als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college van burgemeester en wethouders aan het verzoek uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de eerste afdeling van dit hoofdstuk.
Ingevolge artikel 84, eerste lid, van het Besluit Bevolkingsboekhouding, zoals dit voor de inwerkingtreding van de Wet GBA en de krachtens deze wet vastgestelde regelingen luidde, kan een opneming in of afvoering van het persoonsregister ongedaan worden gemaakt, indien deze het gevolg is van een gemaakte vergissing dan wel van onjuiste of onvoldoende voorlichting en niet meer dan twee jaren sedert de dagtekening van die opneming of afvoering zijn verlopen.
2.2. [appellant] bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat het bepaalde in artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA niet tot de conclusie leidt dat de vestigingsdatum van appellant in de registers van de burgerlijke stand dient te worden gewijzigd, nu dit artikel niet afdoet aan het bepaalde in artikel 46, vierde lid, van de Wet GBA. Hij betoogt dat de rechtbank ten onrechte de mogelijkheden van artikel 82, eerste lid, beperkt, nu ook artikel 84, eerste lid, van het Besluit Bevolkingsboekhouding geen belemmering vormt voor de wijziging en aanvulling van de gegevens.
2.3. Artikel 82 is onderdeel van hoofdstuk 2 van de Wet GBA. Artikel 46 is onderdeel van de eerste afdeling van dit hoofdstuk en moet derhalve, gelet op het tweede lid van artikel 82, in acht worden genomen bij de uitvoering van een verzoek op grond van het eerste lid. Het oordeel van de rechtbank hierover is juist.
Voor zover dit ertoe leidt dat onjuistheden in de registers van de burgerlijke stand slechts in beperkte mate kunnen worden gecorrigeerd, is dit inherent aan het systeem van de Wet GBA. Het betoog van appellant dat onjuiste gegevens hoe dan ook moeten kunnen worden gecorrigeerd, kan derhalve niet slagen.
Met de inwerkingtreding van de Wet GBA en de krachtens deze wet vastgestelde regelingen is het Besluit Bevolkingsboekhouding komen te vervallen. Reeds hierom kan [appellant] hieraan thans geen rechten meer ontlenen en faalt zijn betoog ook ten aanzien van dit punt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, voor zover deze betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 17 mei 2006.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover deze betrekking heeft op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 17 mei 2006.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Pikart-van den Berg
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008