Datum uitspraak: 2 april 2008
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
Bij besluit van 8 mei 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Hellendoorn (hierna: de raad) bij besluit van
28 september 2006 vastgestelde bestemmingsplan "Hellendoorn-Noord".
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, en [appellanten sub 2] (hierna: [appellanten sub 2]) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2007, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft een verweerschrift ingediend.
De raad, [appellant sub 1] en [appellanten sub 2] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 februari 2008, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. F.W. van Dijk, advocaat te Wageningen, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Meloni, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Tevens is daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door A.H. Protzman en
J. Tijman op Smeijers, ambtenaren van de gemeente.
[appellanten sub 2] zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen.
Het onderzoek ter zitting is onder toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Awb geschorst teneinde het gemeentebestuur in de gelegenheid te stellen een nader stuk in te dienen met betrekking tot de omgevingscategorie voor het gebied tussen de Nieuwstadweg en de Ommerweg en [appellant sub 1] in de gelegenheid te stellen op een dergelijk stuk te reageren.
Bij brief van 10 maart 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders genoemd stuk ingediend. Bij brief van 11 maart 2008 heeft [appellant sub 1] hierop een reactie ingediend.
Met toestemming van partijen is ingevolge artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb afgezien van een nadere zitting.
2.1. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht, rust op het college de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te onderzoeken of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient het rekening te houden met de aan de raad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft het college er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. Met het plan wordt beoogd de bouw van ongeveer 300 woningen mogelijk te maken, waarvan ongeveer 150 woningen middels een uit te werken bestemming.
2.3. [appellant sub 1] voert in beroep aan dat door de realisering van het plan de woningen tussen de Nieuwstadweg en de Ommerweg wijzigen van categorie III- in categorie II-bebouwing, als bedoeld in het Besluit landbouw milieubeheer (hierna: het Besluit). Gelet op deze categoriewijziging en de afstand tot de meest dichtbij gelegen woningen zal zijn bedrijf niet langer onder het Besluit vallen.
2.3.1. Het college heeft bij het bestreden besluit voor zover van belang, goedkeuring verleend aan het plan. Het college heeft ingestemd met het standpunt van de raad dat de bebouwing aan de westzijde van de Ommerweg ook na realisering van het plan is aan te merken als omgevingscategorie III, zodat het plan in zoverre geen beperkingen aan het bedrijf van [appellant sub 1] oplegt.
2.3.2. Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder x, van het Besluit wordt in het Besluit en de daarop berustende bepalingen onder object categorie II verstaan: bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang in een overigens agrarische omgeving, dan wel objecten voor dagrecreatie.
Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder y, wordt onder object categorie III verstaan: verspreid liggende niet-agrarische bebouwing die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van het Besluit is het Besluit niet van toepassing op een inrichting waar landbouwhuisdieren worden gehouden met uitzondering van een kinderboerderij:
-die is gelegen op een afstand van minder dan 100 meter van een object categorie I of II, of
- die is gelegen op een afstand van minder dan 50 meter van een object categorie III, IV of V.
Ingevolge het vierde lid van genoemd artikel worden de afstanden bedoeld in het tweede lid, gemeten vanaf de buitenzijde van een object categorie I, II, III, IV of V tot het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf.
2.3.3. Niet in geschil is dat de afstand van genoemd gebied tot het dichtstbijzijnde emissiepunt van het dierenverblijf van [appellant sub 1] meer dan 50 meter bedraagt.
Gezien de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat de gronden gelegen tussen de Nieuwstadweg en de Ommerweg ook na realisering van het plan zijn aan te merken als een categorie III-omgeving, als bedoeld in het Besluit. Daarbij heeft de Afdeling in aanmerking genomen dat er in het genoemde gebied 8 à 9 verspreid liggende woningen staan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de in het plan voorziene woningbouw niet maakt dat het gebied tussen de Nieuwstadweg en de Ommerweg na verwezenlijking van het plan moet worden getypeerd als bebouwde kom of aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omvang.
Uitgaande van een categorie III-omgeving blijft het Besluit landbouw milieubeheer van toepassing op het bedrijf van [appellant sub 1] en heeft het college zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan in zoverre geen beperkingen met zich brengt voor de bedrijfsvoering van [appellant sub 1].
Overigens heeft het college van burgemeester en wethouders in de brief van 10 maart 2008 neergelegd dat ook hij van mening is dat het bedrijf van [appellant sub 1] onder het Besluit blijft vallen.
2.3.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich in zoverre niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarin wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellant sub 1] is mitsdien ongegrond.
Beroep [appellanten sub 2]
2.4. [appellanten sub 2] kunnen zich niet verenigen met het verwijderen, dan wel verkleinen van de groenstrook aan de Ommerweg 36. Zij betreuren dat de woningbouw ten koste gaat van de ter plaatse aanwezige bomen en de overige aanwezige bijzondere natuurwaarden.
Ook wijzen zij erop dat het flora- en fauna-onderzoek ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan nog niet gereed was.
Voorts is de verdwijning, dan wel verkleining van de groenstrook in strijd met de gemeentelijke structuurvisie. Ook het aantal in het plan voorziene woningen, alsmede het niet opnemen van een bedrijventerreintje is niet in overeenstemming met de structuurvisie, aldus [appellanten sub 2].
Verder stellen zij dat het plan ten onrechte bebouwing, dan wel te hoge bebouwing mogelijk maakt, met name nabij hun woningen. [appellanten sub 2] vrezen dat nu het plan woningen met een hogere goothoogte dan 3,5 meter mogelijk maakt, het landschappelijke karakter van hun woonwijk zal worden aangetast.
Tevens kunnen [appellanten sub 2] zich niet verenigen met de in het plan voorziene Randweg, welke deel zal gaan uitmaken van de zogenoemde Noordzuidverbinding. Zij betwijfelen of de Noordzuidverbinding daadwerkelijk zal worden aangelegd, aangezien een deel van de deze verbinding is voorzien direct naast de Ecologische Hoofdstructuur. Verder vrezen [appellanten sub 2] dat de aanleg van de Randweg zal leiden tot een toename van het doorgaand verkeer door de wijk. Tevens vrezen zij dat het bouwverkeer ook gebruik zal maken van de Ommerweg, omdat de Randweg volgens hen niet als toegangsweg kan dienen.
2.4.1. Het college heeft voor zover van belang, goedkeuring aan het plan verleend. Het college stelt dat er ten tijde van de vaststelling van het plan voldoende onderzoek is verricht naar de natuurwaarden op het perceel Ommerweg 36. Volgens het college blijkt uit dit onderzoek dat er geen onaanvaardbare negatieve effecten op de verschillende soorten zijn te verwachten. Voorts is het college van mening dat de maximaal toegestane bouw- en goothoogte in de nabijheid van het perceel van [appellanten sub 2] gangbaar is in een dergelijke woonwijk.
Ten aanzien van de Randweg stelt het college dat de realisering van de Randweg ook onafhankelijk van de eventuele andere delen van de Noordzuidverbinding kan plaatsvinden. Het college is van mening dat de aanleg van de Randweg niet zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerstoename in de bestaande woonwijk en in de kern van Hellendoorn.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.2. Er is onderzoek verricht naar de binnen het plangebied aanwezige natuurwaarden.
In 2004 is een ecoscan gemaakt voor het plangebied. De resultaten van deze ecoscan zijn neergelegd in het rapport "Ecoscan Hellendoorn Noord", van Royal Haskoning, van juli 2004.
Voorts is in het kader van de Flora- en faunawet een nader onderzoek verricht naar de flora en fauna. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport van 11 augustus 2006 "Flora- en faunaonderzoek Hellendoorn-Noord".
2.4.3. De Afdeling kan [appellanten sub 2] niet volgen in hun stelling dat het college goedkeuring aan het plan had dienen te onthouden vanwege het ontbreken van dit rapport ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-plan. Daarbij betrekt de Afdeling dat het rapport ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-plan nog niet was opgesteld. Er is geen rechtsregel die ertoe verplicht een nog niet bestaand stuk ter inzage te leggen.
Voor zover appellanten betogen dat ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp-plan onvoldoende onderzoek was gedaan, faalt dit betoog. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat blijkens het rapport "Ecoscan Hellendoorn Noord" reeds in 2004 onderzoek naar de natuurwaarden in het plangebied is verricht.
2.4.4. Met betrekking tot de landschapselementen vermeldt het onderzoek van 11 augustus 2006 dat de meest waardevolle bomenrijen en laanbeplanting langs de weg de Isakke en de Elerweg in het plan worden geïntegreerd.
Gezien het vorenstaande heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de landschapselementen.
2.4.5. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt, dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Flora- en faunawet. Dat doet er niet aan af dat het college geen goedkeuring aan het plan had kunnen verlenen, indien en voor zover het op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Flora- en faunawet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
2.4.6. Zoals reeds overwogen in overweging 2.4.2. is er onderzoek verricht naar de in het plangebied aanwezige natuurwaarden. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport van 11 augustus 2006 "Flora- en faunaonderzoek Hellendoorn-Noord". Naar aanleiding van genoemd rapport is voor de steenuil een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet aangevraagd. Volgens het rapport heeft verwezenlijking van het plan voor de overige, algemeen voorkomende, soorten geen onaanvaardbare effecten.
Voor zover [appellanten sub 2] hebben gesteld dat ter plaatse van het perceel Ommerweg 36 nog andere soorten aanwezig zijn dan de in het onderzoek genoemde soorten, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat deze soorten ter plaatse ook daadwerkelijk aanwezig zijn. Ook anderszins hebben [appellanten sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat genoemd onderzoek zodanige gebreken, dan wel leemten in kennis vertoont, dat het college zich er bij het nemen van het bestreden besluit niet op heeft mogen baseren.
Gelet op genoemd onderzoek is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de Flora- en faunawet met betrekking tot de door [appellanten sub 2] genoemde soorten niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg zal staan.
2.5. De structuurvisie is een weergave van het gemeentelijk ruimtelijke beleid. De raad is niet rechtstreeks gebonden aan hetgeen in de structuurvisie is vermeld, maar moet net als het college, de inhoud van het plan wel als relevant feit in zijn belangenafweging betrekken.
Na vaststelling van de structuurvisie is gebleken dat de behoefte aan het in de structuurvisie genoemde bedrijventerreintje is afgenomen, onder meer omdat voor bedrijfsverplaatsingen andere alternatieven worden gezocht. In plaats van het bedrijventerrein zijn in het onderhavige bestemmingsplan ter plaatse extra woningen voorzien.
Volgens het verweerschrift is door de daling van de gemiddelde woningbezetting een uitbreiding van de woningvoorraad noodzakelijk gebleken. Voorts worden deze extra woningen ook in de prestatieafspraken tussen de gemeente en de provincie genoemd. [appellanten sub 2] hebben niet aannemelijk gemaakt dat geen behoefte bestaat aan deze extra woningen.
Vanwege het belang dat is gediend met de woningbouw, alsmede gelet op de verminderde behoefte aan bedrijventerreinen heeft het college afgeweken van het beleid zoals vermeld in de structuurvisie.
Ook ten aanzien van de groenstrook aan de Ommerweg 36 heeft het college in navolging van de raad het belang dat is gediend met de woningbouw zwaarder laten wegen dan de aantasting van de natuurwaarden, daarbij heeft het college van belang geacht dat uit onderzoek niet is gebleken van onaanvaardbare gevolgen voor de natuurwaarden in het gebied.
Gelet op het voorgaande heeft het college, in navolging van de raad, de structuurvisie als relevant feit in zijn afweging betrokken. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college gezien het vorenstaande in dit geval aanleiding kunnen zien om op genoemde punten af te wijken van de structuurvisie.
Voor zover de stelling van de raad juist is dat ondanks dat in het beroepschrift wordt gesproken van strijd met de structuurvisie, [appellanten sub 2] hebben beoogd te stellen dat het plan in strijd is met de structuurschets, merkt de Afdeling op dat de structuurschets evenals de structuurvisie een indicatief plan is, waarvan gemotiveerd kan worden afgeweken.
2.6. De gronden ter hoogte van de woningen van [appellanten sub 2] ten westen van de [locatie] hebben de bestemming "Woondoeleinden" met de nadere aanduiding "bouwklasse b".
Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, sub 7, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, dienen de op de plankaart aangegeven maximale goot- en bouwhoogten voor hoofdgebouwen in acht te worden genomen.
Blijkens het renvooi op de plankaart geldt voor woningen in bouwklasse "b" een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter.
De woningen van [appellanten sub 2] aan de oostzijde van de [locatie] hebben een goothoogte van 3,5 meter en een bouwhoogte van 9 meter. De afstand tussen de bouwblokken ten oosten en ten westen van de [locatie] bedraagt 20 meter. Tevens voorziet het plan in een groenstrook ter hoogte van de woningen van [appellanten sub 2]. Mede gezien de afstand en de afschermende groenstrook heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door [appellanten sub 2] bedoelde bebouwing niet het landschappelijke karakter van hun woonwijk zal aantasten.
2.7. Blijkens de plantoelichting is de Randweg niet uitsluitend bedoeld als onderdeel van de Noordzuidverbinding, maar vervult de Randweg ook een belangrijke functie om het doorgaand verkeer uit de kern van Hellendoorn te weren. Door de aanleg van de Randweg kan er een knip komen in de Ommerweg en de Schuilenburgerweg waardoor het verkeer via de nieuw aan te leggen weg en de nieuw aan te leggen rotonde de kern Hellendoorn wordt binnengeleid. Doorgaand verkeer hoeft niet meer via de kern te rijden. Het college heeft zich derhalve in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit een ontlasting van het dorp met zich zal brengen. Voorts hebben [appellanten sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van de rondweg anderszins zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder voor de bestaande woonwijk of de kern van Hellendoorn.
2.8. Wat betreft het bouwverkeer hebben [appellanten sub 2] niet aannemelijk gemaakt dat dit tot onaanvaardbare overlast zal leiden.
2.9. De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep van [appellanten sub 2] is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Tuit
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008