ECLI:NL:RVS:2008:BC8514

Raad van State

Datum uitspraak
2 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705141/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor uitbreiding bedrijfswoning in Eersel

In deze zaak heeft de Raad van State op 2 april 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Eersel om aan [appellant] een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het uitbreiden en veranderen van een bedrijfswoning op een perceel in Eersel. De weigering volgde op een bouwaanvraag die op 1 april 2006 was ingediend. Het college had eerder, op 27 juni 2006, al een besluit genomen waarin het de bouwvergunning weigerde. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren niet-ontvankelijk en verklaarde het beroep tegen de weigering van de bouwvergunning ongegrond.

In hoger beroep betoogde [appellant] dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen belang meer bestond bij het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de beroepen tegen het niet tijdig beslissen. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het college inmiddels een besluit had genomen op de bezwaren van [appellant], waardoor het belang bij het verkrijgen van een rechterlijk oordeel was komen te vervallen. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, aangezien er al een bedrijfswoning op het perceel aanwezig was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de bedrijfsruimte niet als eerste bedrijfswoning kon worden aangemerkt en dat de weigering van de bouwvergunning terecht was.

De Raad van State concludeerde dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200705141/1.
Datum uitspraak: 2 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in de zaken nrs. 06/4953 en 07/90 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 28 juni 2007 in het geding tussen:
[appellant],
en
het college van burgemeester en wethouders van Eersel.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2006 (I), genomen naar aanleiding van de door [appellant] op 1 april 2006 ingediende bouwaanvraag, heeft het college van burgemeester en wethouders van Eersel (hierna: het college) geweigerd aan [appellant] bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het uitbreiden en veranderen van een bedrijfswoning op het perceel, kadastraal bekend sectie […], nummer […] te Eersel, plaatselijk bekend [locatie] te Eersel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 27 juni 2006 (II), genomen naar aanleiding van de op 4 april 2006 door de architect van [appellant] ingediende bouwaanvraag, heeft het college geweigerd aan [appellant] bouwvergunning te verlenen voor het uitbreiden en veranderen van een bedrijfswoning op het perceel.
Bij brieven van 18 december 2006 heeft [appellant] beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren tegen de besluiten van 27 juni 2006.
Bij besluit van 18 januari 2007 heeft het college de door [appellant] tegen de besluiten van 27 juni 2006 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 juni 2007, verzonden op 3 juli 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant] ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op de bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het besluit van 27 juni 2006 (I) ongegrond verklaard, het beroep tegen het besluit van 27 juni 2006 (II) gegrond verklaard, het besluit van 18 januari 2007 in zoverre vernietigd, het door [appellant] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 27 juni 2006 (II) alsnog niet-ontvankelijk verklaard en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2008, waar [appellant], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.M.H.M. Bakermans, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de door hem ingestelde beroepen tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren tegen de besluiten van 27 juni 2006 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.1.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft geoordeeld dat, nu het college bij besluit van 18 januari 2007 alsnog een besluit heeft genomen op de door [appellant] gemaakte bezwaren, geen belang meer bestond bij het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over de beroepen die zijn gericht tegen het niet tijdig beslissen op de door [appellant] gemaakte bezwaren. Aangezien [appellant] met het indienen van het beroep tegen het uitblijven van een besluit op bezwaar wenste te bereiken dat het college alsnog een besluit zou nemen en het college ten tijde van de aangevallen uitspraak dat besluit ook had genomen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat daarmee het belang bij het verkrijgen van een rechterlijk oordeel over dat beroep was komen te vervallen. De stelling van [appellant] in hoger beroep, dat hij door het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden, is niet aannemelijk gemaakt, zodat ook op die grond geen belang bestaat bij het alsnog gegrond verklaren van zijn beroep tegen het niet tijdig beslissen.
2.2. Bij besluit van 10 maart 1992 heeft het college aan [appellant] bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsruimte ten behoeve van een op het perceel gevestigde kwekerij. Vast staat dat [appellant] deze bedrijfsruimte is gaan bewonen in strijd met het tot 14 augustus 1998 ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988". Op 12 november 1998 is een, inmiddels in rechte onaantastbaar geworden, bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfswoning op het perceel.
2.3. Het bouwplan voorziet in het uitbreiden en veranderen van het als bedrijfsruimte vergunde gebouw dat als woning in gebruik is.
2.4. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1988, 1e herziening" (hierna: het bestemmingsplan), rust op de gronden waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "Agrarisch gebied, alsmede landschappelijk gebied met landschappelijke waarde -Al-".
Ingevolge artikel 8, lid A, onder 1, sub 1, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden bestemd voor agrarische bedrijfsvoering ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbij behorende bedrijfsgebouwen, kassen, agrarische bedrijfswoningen, andere bouwwerken, andere werken en open erven.
Ingevolge artikel 8, lid BI, aanhef en onder b, sub 1, voor zover thans van belang, mogen op de in lid A bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken, welke rechtstreeks ten dienste staan van de genoemde bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat bij ieder agrarisch bedrijf niet meer dan één bedrijfswoning mag worden gebouwd, voor zover niet reeds een woning aanwezig is.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 2k, wordt onder bedrijfs- of dienstwoning verstaan: een woning in of bij een gebouw of op dan wel bij een terrein bestemd voor een huishouding waarvan huisvesting daar, gelet op de bedrijfsvoering, in overeenstemming met de bestemming, noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 44, lid II, onder 1, voor zover thans van belang, is het verboden de bouwwerken anders te gebruiken dan ten dienste van de in deze voorschriften aan de bijbehorende gronden gegeven bestemming.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan is en van rechtswege bouwvergunning voor het bouwplan is verleend. [appellant] voert hiertoe aan dat uit de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2005, in zaak nr. 200402156/1 (www.raadvanstate.nl), volgt dat de bedrijfsruimte moet worden beschouwd als de eerste bedrijfswoning op het perceel en dat op 12 november 1998 in strijd met het bestemmingsplan bouwvergunning is verleend voor de bouw van een tweede bedrijfswoning.
2.5.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit voornoemde uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2005 niet volgt dat het onderhavige bouwplan in overeenstemming met het bestemmingsplan is. Daartoe heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Afdeling in deze uitspraak slechts heeft geoordeeld dat het college niet bevoegd was op te treden tegen het gebruik van de bedrijfsruimte als bedrijfswoning. Het oordeel van de Afdeling dat bewoning van de bedrijfsruimte, bij gebreke van een gebruiksverbod in de planvoorschriften, niet kon worden aangemerkt als strijdig gebruik als bedoeld in artikel 44, lid II, onder 1, van de planvoorschriften, brengt niet met zich dat het thans voorliggende bouwplan in overeenstemming met de bouwvoorschriften is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in de uitspraak van de Afdeling niet is geoordeeld dat de bedrijfsruimte moet worden beschouwd als bedrijfswoning in de zin van artikel 8, lid BI, aanhef en onder b, sub 1, van de planvoorschriften, maar slechts dat het gebruik van de bedrijfsruimte als bedrijfswoning niet strijdig is met artikel 44, lid II, onder 1, van de planvoorschriften.
2.5.2. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met artikel 8, lid BI, aanhef en onder b, sub 1, van de planvoorschriften. Daartoe is van belang dat op het perceel reeds een bedrijfswoning is opgericht, waarvoor op 12 november 1998 bouwvergunning is verleend. Het betoog van [appellant] dat de bedrijfsruimte reeds vóór de inwerkingtreding van het bestemmingsplan werd bewoond en dat deze bewoning ten gevolge van de inwerkingtreding van het overgangsrecht van het bestemmingsplan is gelegaliseerd, faalt. Voor de verbouw van het als bedrijfsruimte vergunde gebouw tot bedrijfswoning is nimmer bouwvergunning verleend. Dat, naar [appellant] stelt, de bedrijfsruimte als bedrijfswoning is opgericht en gereed gemeld kan, wat daarvan ook zij, evenmin een rechtsgeldige titel vormen om bouwvergunning te verlenen. De omstandigheid dat [appellant] de bedrijfsruimte is gaan bewonen en het college daartegen, in afwachting van de herziening van het bestemmingsplan "Buitengebied 1988" die de bouw van een bedrijfswoning op het perceel mogelijk maakte, enige tijd niet handhavend heeft opgetreden, maakt niet dat de bedrijfsruimte als eerste bedrijfswoning dient te worden aangemerkt.
2.6. De rechtbank heeft verder terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college voldoende gemotiveerd is afgeweken van het advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van de gemeente Eersel.
2.7. De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat de klacht van [appellant] tegen het door "Juridisch en Bestuurlijk Adviescentrum Klaassen B.V." aan het college uitgebrachte advies niet kan leiden tot het door [appellant] beoogde doel, reeds omdat dit advies niet aan de besluitvorming ten grondslag ligt.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Krol
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008
494.