ECLI:NL:RVS:2008:BC9019

Raad van State

Datum uitspraak
1 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200708124/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen goedkeuring bestemmingsplan Buitengebied 2006 door college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant

Op 1 april 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoekster, wonend te [woonplaats], een voorlopige voorziening vroeg tegen de goedkeuring van het bestemmingsplan "Buitengebied 2006" door het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant. Dit besluit was genomen op 16 oktober 2007, waarbij het college goedkeuring verleende aan het bestemmingsplan dat door de raad van de gemeente Uden was vastgesteld op 15 februari 2007. De verzoekster stelde dat het goedgekeurde plan een nieuw bouwblok voor een uitbreiding van een varkenshouderij mogelijk maakte, wat haar plannen voor een hondenkennel en bedrijfswoning zou belemmeren. Ze voerde aan dat het college ten onrechte geen rekening had gehouden met haar gewenste ontwikkeling, ondanks dat deze in strijd was met het streekplan "Brabant in Balans". De voorzitter heeft het verzoek behandeld op 14 maart 2008, waarbij de verzoekster werd bijgestaan door haar advocaat, mr. J.J.J. de Rooij. De vertegenwoordigers van de raad en de vergunninghouder waren ook aanwezig. De voorzitter oordeelde dat de hindercirkel van de bestaande varkenshouderij zich al over vrijwel het gehele perceel van de verzoekster uitstrekte, waardoor schorsing van het besluit geen verandering zou brengen in de situatie. De voorzitter concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het besluit en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200708124/2.
Datum uitspraak: 1 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te [woonplaats]
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2007, no. 1277236, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Uden (hierna: de raad) bij besluit van 15 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied 2006".
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 november 2007, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 december 2007, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van het verzoek zijn aangevuld bij brief van 2 januari 2008.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 14 maart 2008, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. J.J.J. de Rooij, advocaat te Tilburg, is verschenen. Voorts zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door A.H.P. Bosmans, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [vergunninghouder], vertegenwoordigd door drs. E.A.M.A. de Hoogh.
2.1. Overwegingen
2.2. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. [verzoekster] stelt, voor zover thans van belang, dat het plan ten onrechte is goedgekeurd voor zover dat voorziet in een nieuw bouwblok ten behoeve van een uitbreiding van de bestaande bebouwing van de varkenshouderij gevestigd op het aan haar perceel grenzende perceel [locatie]. Zij voert hiertoe aan dat deze uitbreiding is voorzien in de richting van haar perceel en daardoor een mogelijke belemmering zou kunnen vormen voor haar voornemen om op haar perceel een hondenkennel annex fokkerij en bedrijfswoning op te richten. [verzoekster] stelt dan ook dat het college in de besluitvorming ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de door haar gewenste ontwikkeling. Hoewel die ontwikkeling in strijd is met het vigerende en het thans voorliggende plan en het college van burgemeester en wethouders heeft geweigerd daarvoor vrijstelling te verlenen vanwege strijdigheid met het streekplan "Brabant in Balans" (hierna: het streekplan), had het college er in de besluitvorming wel rekening mee moeten houden omdat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan afwijking van het streekplan is gerechtvaardigd. Als bijzondere omstandigheid voert [verzoekster] aan dat reeds in 1998 een bouwplan voor de kennel en de bedrijfswoning is ingediend, maar verwezenlijking van het plan nog niet mogelijk is geweest vanwege fouten van de zijde van het gemeentebestuur. Volgens [verzoekster] is sprake van spoedeisend belang nu de inmiddels voor de oprichting van een loods en een stal op perceel [locatie] verleende binnenplanse vrijstelling en bouwvergunning nog niet onherroepelijk zijn geworden.
2.4. De varkenshouderij op perceel [loca[verzoekster] wordt geëxploiteerd door [vergunninghouder]. Ter zitting is van de zijde van de vertegenwoordiger van [vergunninghouder] gesteld dat de bestaande varkenshouderij thans een hindercirkel heeft van 135 meter en dat de voorziene uitbreiding van de bebouwing geen wijziging van de omvang van de hindercirkel tot gevolg heeft.
2.5. Dienaangaande stelt de voorzitter vast dat de hindercirkel van de bestaande varkenshouderij zich reeds uitstrekt over vrijwel het gehele perceel van [verzoekster]. Gelet hierop is de voorzitter van oordeel dat de bestaande varkenshouderij reeds een belemmering vormt voor het voornemen van [verzoekster] om op haar perceel een hondenkennel annex fokkerij en bedrijfswoning op te richten en dat schorsing van het bestreden besluit daar geen verandering in brengt.
Voorts ziet de voorzitter in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd voorshands geen reden om te twijfelen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit in zoverre. Hiertoe wijst de voorzitter erop dat de Afdeling in haar uitspraak van 9 augustus 2006 in zaak no.
200509061/1reeds heeft overwogen dat de rechtbank 's-Hertogenbosch terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders de door [verzoekster] gevraagde vrijstelling niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Hiertoe is in bovengenoemde uitspraak overwogen dat de rechtbank in hetgeen [verzoekster] naar voren heeft gebracht terecht geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet is gebleken van omstandigheden die het college zouden kunnen bewegen van het streekplan af te wijken.
In de onderhavige procedure heeft [verzoekster] geen andere omstandigheden aangevoerd dan die reeds in bovengenoemde uitspraak van de Afdeling zijn meegewogen. De voorzitter ziet thans dan ook geen aanknopingspunten voor de verwachting dat in de bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het college geen goedkeuring aan het plan in zoverre heeft kunnen verlenen omdat de verschillende belangen op onevenredige wijze zouden zijn afgewogen.
2.6. Gelet op het vorenstaande komt het verzoek om voorlopige voorziening niet voor inwilliging in aanmerking. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2008
177-472.