Datum uitspraak: 9 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 05/5360 van de rechtbank Arnhem van 26 juni 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Culemborg.
Bij besluit van 11 december 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Culemborg (hierna: het college) aan Amutron B.V. (hierna: Amutron) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van een amusementencentrum op het perceel Prijssestraat 33 te Culemborg (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college het onder meer door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard voor zover het de motivering betreft en voor het overige ongegrond verklaard, maar het besluit van 11 december 2003 in stand gelaten.
Bij uitspraak van 26 juni 2007, dezelfde dag verzonden, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] en Amutron hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. H.S. de Vries, juridisch adviseur, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. van Geilswijk en mr. M.J. de Groot, advocaten te Rotterdam, en ing. Th. Brouwer en M. de Jong, beide ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Amutron, vertegenwoordigd door mr. J.L. Vissers, advocaat te 's-Hertogenbosch, als belanghebbende gehoord.
2.1. Het bouwplan ziet op het oprichten van een amusementenhal met maximaal 90 speelautomaten.
2.2. Ingevolge het bestemmingsplan "Tussengracht-Nieuwstad" (hierna: het bestemmingsplan) rust op de grond waarop het bouwplan is voorzien de bestemming "verkoopruimten". Het bouwplan is hiermee in strijd. Om de bouw mogelijk te maken, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.
2.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO, zoals dat gold ten tijde van het besluit op bezwaar, kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstig bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Dat laatste heeft de gemeenteraad van Culemborg gedaan.
2.4. De ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan bestaat uit het rapport "Vestiging speelautomatenhal in het pand Prijssestraat 33" van 5 november 2002.
2.5. Voor zover [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat de ruimtelijke onderbouwing onvolledig is omdat hierin niet alle voor een amusementencentrum beschikbare locaties in Culemborg zijn onderzocht, faalt het betoog. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling ten behoeve van de verwezenlijking van het project zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts tot het onthouden van medewerking nopen indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Dat is gesteld noch gebleken.
2.6. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 mei 2003 in zaak no.
200204703/1, moeten aan de ruimtelijke onderbouwing van een project zwaardere eisen worden gesteld, naarmate de inbreuk van dat project op het geldende planologische regime groter is.
Anders dan [appellanten] betogen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het project geen ingrijpende inbreuk maakt op het geldende planologisch regime. Hierbij is van betekenis dat het bestemmingsplan het college de bevoegdheid geeft het plan te wijzigen door de bestemming tot woningen, tot verkoopruimten, tot horecabedrijven, alsmede die tot kantoren onderling te verwisselen. Tegen deze achtergrond bestaat geen grond voor het oordeel dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is. Het betoog faalt.
2.7. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen omdat het amusementencentrum volgens hen een ontoelaatbare inbreuk maakt op de leefbaarheid in de omgeving. Zij verwachten overlast van de bezoekers van het amusementencentrum, mede in combinatie met de in de nabijheid gelegen Richlin snackbar. Zij achten het voorts, mede gelet op de hoeveelheid speelautomaten en de openingstijden, niet aannemelijk dat het voorziene amusementencentrum gemiddeld 70 bezoekers per dag zal aantrekken. Tevens verwachten [appellanten] in de omgeving van het te realiseren amusementencentrum verkeer- en parkeerproblemen.
2.7.1. Het perceel wordt omsloten door woningen. Binnen vijftig meter van het perceel bevindt zich de "Richlin snackbar". De Prijssestraat is een toegangsweg naar het centrum van Culemborg. De straat telt 39 (boven)woningen en 29 bedrijfspanden, met daarin detailhandel, horeca en andersoortige bedrijven. Binnen een straal van 250 meter van het amusementencentrum bevindt zich een kerk. Net buiten de straal van 250 meter staat een school.
2.7.2. Het college heeft onderzocht in hoeverre speelautomatenhallen in andere gemeenten, met een vergelijkbaar inwoneraantal, leidt tot verstoring van de openbare orde en heeft de resultaten van dit onderzoek neergelegd in een tabel. Uit dit onderzoek heeft het college afgeleid dat vestiging van een speelautomatenhal bij andere gemeenten niet tot verstoring van de openbare orde leidt.
De omstandigheid dat de burgemeester van Culemborg bij het verlenen van een speelautomatenvergunning voor een amusementencentrum volgens zijn beleidsregels een afstand van ten minste 250 meter tot aan panden met een gevoelige bestemming aan moet houden en dat hieraan in dit geval niet wordt voldaan, maakt niet dat het college reeds hierom in redelijkheid geen vrijstelling kon verlenen. De afstandsnorm tot panden met een gevoelige bestemming heeft weliswaar enige betekenis in de vrijstellingsprocedure, maar naar het oordeel van de Afdeling is niet aannemelijk geworden dat de afstanden tot de kerk en de school zo kort zijn dat om die reden geen medewerking aan de vrijstellingsprocedure kon worden verleend. Voor zover [appellanten] betogen dat de Richlin snackbar, waar krachtens een Drank- en horecavergunning alcoholische drank geschonken mag worden, in combinatie met het amusementencentrum overlast in de omgeving zal veroorzaken, is van belang dat gesteld noch gebleken is dat de Richlin snackbar overlast veroorzaakt. Het college heeft ter zitting toegelicht dat de hoofdfunctie van deze bar het verstrekken van etenswaar is. Blijkens het besluit op bezwaar en het verhandelde ter zitting heeft Amutron maatregelen getroffen om overlast bij de aanliggende woningen tegen te gaan. Zo is inpandig een fietsenstalling gemaakt om te voorkomen dat fietsen op de stoep worden geplaatst, worden bezoekers die met de auto komen door het personeel doorverwezen naar omliggende parkeerplaatsen, ziet het personeel erop toe dat bezoekers zo min mogelijk voor de deur blijven staan praten en is er een toelatingsbeleid voor bezoekers. In zoverre heeft het college geen aanleiding hoeven zien om de vrijstelling te weigeren. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.7.3. Het college heeft zich bij de berekening van het aantal bezoekers gebaseerd op het advies van de branche-organisatie VAN Speelautomaten van 13 april 2004. In dit advies wordt, onder verwijzing naar een door VAN medio 2003 gehouden onderzoek onder dertien gemeenten met tussen de 10.000 en 40.000 inwoners, gesteld dat het aantal te verwachten bezoekers van een speelautomatenhal circa 79 per dag zal bedragen.
Hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geeft geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij het vaststellen van het aantal bezoekers van het advies van VAN Speelautomaten uit mocht gaan. Evenmin geeft het aangevoerde grond voor twijfel aan de juistheid van de verstrekte gegevens. Dat in het bij de aanvraag om bouwvergunning behorende geluidonderzoek van Kupers en Niggebrugge van 4 september 2001, waarnaar [appellanten] verwijzen, is uitgegaan van maximaal 130 bezoekers per dag, betekent niet dat de aanname van gemiddeld 70 bezoekers per dag onjuist zou zijn. Voorts hebben [appellanten] slechts gesteld, doch niet aannemelijk gemaakt, dat het amusementencentrum een grote regionale aantrekkingskracht heeft. Overigens is ter zitting door Amutron verklaard dat feitelijk gemiddeld 50 personen per dag het amusementencentrum bezoeken.
Ook het betoog van de te verwachten verkeer- en parkeerdruk in de omgeving van het amusementencentrum, slaagt niet. In aanmerking genomen de op het perceel rustende bestemming "verkoopruimte" en de mogelijkheid voor het college om het plan te wijzigen in een horecabestemming, dient op basis van het huidige bestemmingsplan al rekening te worden gehouden met verkeersaantrekkende activiteiten. Bovendien geldt in de omgeving van het perceel een parkeervergunningenstelsel en zijn op loopafstand diverse parkeerterreinen met voldoende parkeercapaciteit aanwezig.
2.7.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het Besluit luchtkwaliteit 2005 aan het verlenen van vrijstelling in de weg staat en het college ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de te verwachten luchtkwaliteit ter plaatse.
Dit betoog faalt eveneens. Zoals onder 2.7.3 is overwogen, worden gemiddeld 70 bezoekers per dag verwacht. De veronderstelling is gewettigd dat een groot deel van deze bezoekers niet met motorvoertuigen het amusementencentrum zullen bezoeken. Het aantal gemotoriseerde verkeersbewegingen dat de bezoekers met zich zullen brengen en de invloed van deze verkeersbewegingen op de luchtkwaliteit ter plaatse is verwaarloosbaar klein. Gelet hierop moet, daargelaten de vraag of de bestaande grenswaarden worden overschreden, redelijkerwijs uitgesloten worden geacht dat door het verlenen van vrijstelling een verslechtering van de luchtkwaliteit zal optreden, zodat het college heeft kunnen afzien van een onderzoek naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit. Dat de grenswaarden uit het Blk 2005 niet worden overschreden vindt overigens steun in een rapport van 18 april 2007, dat in opdracht van het college na het besluit op bezwaar door Regio Rivierenland ter zake van de gevolgen van de vestiging van het amusementcentrum voor de luchtkwaliteit is opgesteld. Daarin wordt geconcludeerd dat in de situatie zonder amusementencentrum geen overschrijding van de grenswaarden uit het Besluit luchtkwaliteit 2005 plaatsvinden en de komst van het amusementencentrum hierin geen verandering zal brengen.
2.8. [appellanten] betogen voorts tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht of toepassing aan artikel 7 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen (hierna: Wet Bibob) door het openbaar bestuur dient plaats te vinden. Reeds omdat artikel 7 van deze wet ziet op gemeentelijke vergunningen die op grond van een verordening verplicht zijn gesteld voor een inrichting of een bedrijf en hier een vrijstelling en bouwvergunning krachtens onderscheidenlijk de WRO en de Woningwet aan de orde is, heeft het college een onderzoek ingevolge artikel 7 van de Wet Bibob achterwege kunnen laten. Ook overigens had het college geen aanleiding behoeven te zien een onderzoek in het kader van de Wet Bibob te verrichten.
Voorts vindt de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd, geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan voldoet aan de eisen van brandveiligheid.
2.9. [appellanten] betogen ten slotte tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen vrijstelling kon verlenen, omdat het college ten onrechte niet heeft onderzocht wat de te verwachten geluidbelasting veroorzaakt door komende en vertrekkende bezoekers van en naar het amusementencentrum zal zijn en omdat het woon- en leefklimaat in de omgeving van het amusementencentrum negatief zal worden beïnvloed.
Het college heeft zich, gelet op de in 2.7.2 genoemde onderzoeksresultaten naar overlast van speelautomatenhallen in andere gemeenten, de door Amutron getroffen maatregelen om overlast van komende en vertrekkende bezoekers tegen te gaan, de ligging van het amusementencentrum nabij het centrum van Culemborg en de in de Prijssestraat aanwezige detailhandel, horeca en overige bedrijven, in redelijkheid op standpunt kunnen stellen dat zich voor de omgeving geen ernstige geluidhinder als gevolg van komende en vertrekkende bezoekers van en naar het amusementencentrum zal voordoen, althans dat hierin geen grond bestaat om vrijstelling te weigeren. Overigens is uit diverse evaluaties, gehouden na de opening van het amusementencentrum, naar voren gekomen dat de bewoners in de omgeving over het algemeen geen overlast ervaren.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. R.R. Winter, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008