ECLI:NL:RVS:2008:BC9025

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200704199/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J.M. Boll
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
  • J.G.C. Wiebenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van handhavingseisen voor horeca-activiteiten op een landgoed

In deze zaak hebben appellanten A en B het college van burgemeester en wethouders van Westerveld verzocht om handhaving van milieuwetgeving met betrekking tot horeca-activiteiten op een landgoed. Dit verzoek volgde op een eerdere afwijzing van het college om handhavend op te treden tegen overtredingen van geluidnormen en bestemmingsplannen. Het college had in een besluit van 15 september 2005 het verzoek om handhaving afgewezen, waarop de appellanten bezwaar maakten. Na een heroverweging besloot het college op 6 november 2006 om alsnog handhavend op te treden, maar dit besluit werd niet als zodanig erkend door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling oordeelde dat het college niet bevoegd was om de handhaving van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer te eisen, omdat het gedoogbesluit uitsluitend op planologische aspecten was gebaseerd. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om van het beroep kennis te nemen en zond de zaak terug naar de rechtbank Assen voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt de scheiding van bevoegdheden en de noodzaak voor een duidelijke juridische basis voor handhaving.

Uitspraak

200704199/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Westerveld,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 29 juni 2005 heeft onder meer [appellant A] het college van burgemeester en wethouders van Westerveld (hierna: het college) verzocht om ten aanzien van horeca-activiteiten op het door [partij 1] en [partij 2] geëxploiteerde [Landgoed] aan de [locatie] op grond van milieuwetgeving nadere eisen te stellen. Verder is verzocht om handhaving van de op grond van de milieuwetgeving geldende geluidnormen en van het ter plaatse geldende bestemmingsplan.
Bij besluit van 15 september 2005 heeft het college het verzoek om handhaving van de geluidnormen en het bestemmingsplan afgewezen. Op het verzoek om nadere eisen te stellen is geen besluit genomen.
Bij besluit van 3 mei 2006 heeft het college naar aanleiding van de door onder meer [appellant A] en [appellant B] (hierna: [appellanten]) tegen het besluit van 15 september 2005 gemaakte bezwaren, besloten om de afwijzing van de handhavingverzoeken in stand te laten. Daarnaast is besloten om de horeca-activiteiten te gedogen onder de in het besluit van 3 mei 2006 gestelde voorwaarden.
Dit besluit is vernietigd bij uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 6 oktober 2006 in zaak nr. 06/801 en 06/928 GEMWT.
Bij besluit van 6 november 2006 heeft het college opnieuw beslist op de bezwaren.
Tegen dit besluit, voor zover het de handhaving van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer zou betreffen, hebben [appellanten] bij brief van 18 december 2006 een bezwaarschrift ingediend bij het college. De gronden van het bezwaarschrift zijn aangevuld bij brief van 13 maart 2007. Het college heeft het bezwaarschrift ter behandeling doorgezonden naar de rechtbank Assen. De rechtbank Assen heeft het bezwaarschrift ter behandeling doorgezonden naar de Afdeling.
Bij brief van 15 juni 2007 hebben [appellanten] bij de Afdeling beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op het bij brief van 18 december 2006 ingediende bezwaarschrift.
Het college heeft bij brief van 22 augustus 2007 een verweerschrift ingediend.
[partij 1] en [partij 2] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2008, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.S. Wertheim, advocaat te Zwolle, en [belanghebbenden], zijn verschenen. Voorts is daar [partij 1], vertegenwoordigd door mr. W. van Galen, advocaat te Utrecht, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Bij het besluit van 6 november 2006 is naar aanleiding van een heroverweging van het primaire besluit van 15 september 2005 besloten alsnog handhavend op te treden.
2.1.1. In het besluit is in de eerste plaats een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van het bestemmingsplan. Dit onderdeel van het besluit is in het huidige geding niet aan de orde.
2.1.2. In het besluit is verder het volgende bepaald:
"Conform de uitspraak van de Voorzieningenrechter gedogen wij de op de bijlage bij dit besluit aangeduide horeca-activiteiten. Wij dragen u daarbij echter op de geluidsnormen van voorschrift 1.1.1 uit de bijlage bij het Besluit horeca-, sport- en recreatieinrichtingen milieubeheer in acht te nemen. Indien u hieraan niet voldoet, verbeurt u per geconstateerde overtreding per dag een dwangsom van € 2.5000, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 20.000,00."
Anders dan [appellanten] betogen, ligt in de laatste twee volzinnen van deze passage geen besluit tot handhaving van het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit horeca) besloten. Weliswaar wordt gelast aan de geluidvoorschriften van het Besluit horeca te voldoen, en wordt bij het niet voldoen aan die last een dwangsom verbeurd, maar dit kan niet worden aangemerkt als een last onder dwangsom tot naleving van de voorschriften van het Besluit horeca. Hierbij acht de Afdeling van belang dat dit gedoogbesluit zelf, zo blijkt uit de motivering van het besluit, uitsluitend berust op aspecten van planologie en niet (mede) op een (te gedogen) schending van bepalingen van het Besluit horeca.
2.1.3. Gezien het voorgaande bevat de onder 2.1.2 genoemde passage geen besluit waarover de Afdeling op grond van artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer bevoegd is te oordelen.
2.2. De Afdeling is onbevoegd in eerste aanleg van het beroep kennis te nemen. Zij zal het bij brief van 15 juni 2007 ingestelde beroep en de ter behandeling als beroepschrift doorgezonden brief van [appellanten] van 18 december 2006 ter verdere behandeling aan de rechtbank Assen zenden.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart zich onbevoegd om van het geding kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. J.G.C. Wiebenga, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
262.