ECLI:NL:RVS:2008:BC9030

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705498/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor ontgrondingswerkzaamheden ten behoeve van natuurontwikkeling in Reiderwolde

Op 9 april 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarbij het college van gedeputeerde staten van Groningen op 19 juni 2007 een vergunning heeft verleend voor ontgrondingswerkzaamheden in het nieuwe natuurgebied Reiderwolde, nabij de Blauwe Stad. De vergunning is verleend voor het creëren van nieuwe moeras- en waterpartijen en het aanleggen van dijken en kwelsloten ter bescherming van omliggende gebieden. Tegen deze vergunning hebben appellanten, wonend in de nabijheid van het natuurgebied, beroep ingesteld. Zij vreesden dat de ontgronding zou leiden tot een verlaging van het grondwaterpeil, wat schadelijk zou zijn voor hun percelen.

De Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat het college voldoende maatregelen heeft genomen om de waterhuishouding van de betrokken percelen te waarborgen. Het college heeft aangegeven dat de ontgrondingswerkzaamheden niet zullen leiden tot verdroging van de percelen van appellanten, maar juist tot een verhoging van het grondwaterpeil in het gebied. De vergunning bevat voorschriften die de waterhuishouding van de omliggende percelen beschermen en vereisen dat peilbuizen worden geplaatst om het grondwaterpeil te monitoren.

De Raad van State concludeert dat de belangen van appellanten voldoende zijn gewaarborgd en dat het college in redelijkheid de vergunning heeft kunnen verlenen. Het beroep van appellanten is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van vergunningen voor ontgrondingswerkzaamheden.

Uitspraak

200705498/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Groningen (hierna: het college) een vergunning verleend voor ontgrondingswerkzaamheden ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe natuurgebied Reiderwolde (Zuidoosthoek) nabij de Blauwe Stad (gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2007, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het waterschap Hunze en Aa's (hierna: het waterschap) een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2008, waar het college, vertegenwoordigd door C.H. Dijkstra, ambtenaar in dienst van de provincie, is verschenen.
Voorts is Invraplus B.V., vertegenwoordigd door J.D. Bender en A. de Vrieze, als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De vergunde werkzaamheden in het toekomstige natuurgebied Reiderwolde zien op het ontgraven van nieuwe moeras- en waterpartijen en het maken van dijken en kwelsloten ter bescherming van omliggende woongebieden en agrarische gebieden. Om natte en moerasachtige gebieden te realiseren, is het noodzakelijk dat het waterpeil in het natuurgebied wordt verhoogd.
2.2. [appellanten] wonen in de nabijheid van het natuurgebied Reiderwolde. In beroep voeren zij aan dat door de ontgronding het grondwaterpeil zal zakken met als gevolg dat de aan hen toebehorende percelen, kadastraal bekend als gemeente Reiderland, sectie […], nummers [A], [B] en [C] zullen verdrogen. Hierbij merken zij op dat ten tijde van de ruilverkaveling in 1980 eveneens verdroging heeft plaatsgevonden van hun perceel, kadastraal bekend als gemeente Reiderland sectie […], nummer [C], door het uitdiepen en verbreden van de naastgelegen sloot. Het natuurgebied dat zij naar eigen zeggen op hun percelen tot stand hebben gebracht, zal als gevolg van de verdere verdroging worden vernietigd.
2.3. Het college heeft uiteengezet dat vanwege de ontwikkeling van natte gebieden en het daarmee gepaard gaan van een verhoging van het grondwaterpeil in het gebied Reiderwolde, geen verdroging van de in geding zijnde percelen valt te verwachten als gevolg van de vergunde ontgrondingswerkzaamheden. Zowel het winter- als het zomerpeil wordt in het gebied verhoogd ten opzichte van de huidige peilen. Tevens heeft het college gewezen op het aanbod van het waterschap om op verzoek van [appellanten] het grondwaterpeil zodanig aan te passen dat ook de eerdere verdroging uit 1980 ongedaan kan worden gemaakt. Na deze ingreep zal geen sprake meer kunnen zijn van verdroging. Voorts dienen op grond van de voorschriften van de ontgrondingsvergunning een aantal peilbuizen ten behoeve van het monitoren van grondwaterpeil geplaatst te worden in het gebied. Daarbij zijn ook peilbuizen voorzien op de percelen van [appellanten], met het oog op de vaststelling van de zogenoemde nulmeting en het volgen van de grondwaterpeilen van de omliggende percelen als het nieuwe grondwaterpeil in het plangebied wordt ingesteld.
2.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Ontgrondingenwet is het verboden zonder vergunning te ontgronden. Een vergunning wordt op grond van artikel 10, vijfde lid, verleend na afweging van alle in artikel 3, tweede lid, bedoelde belangen. In artikel 3, tweede lid, van de wet is bepaald, voor zover hier van belang, dat aan een vergunning voorschriften kunnen worden verbonden ter bescherming van alle bij een ontgronding betrokken belangen alsmede ter bevordering en bescherming van belangen, betrokken bij de aanpassing van de omgeving van de ontgronde onroerende zaken.
2.5. Het door [appellanten] aangevoerde feit dat in 1980 verdroging van hun perceel heeft plaatsgevonden, geeft op zichzelf onvoldoende grond om aannemelijk te achten dat verdere verdroging zal plaatsvinden. Daarbij is in aanmerking genomen dat in de voorschriften van de verleende ontgrondingsvergunning onder punt 5 en punt 6 is bepaald dat de waterhuishouding van de aan het te ontgronden gebied grenzende percelen, waaronder de in geding zijnde percelen, niet nadelig mag worden beïnvloed. Tevens is bepaald dat de vergunninghoudster ten aanzien van de waterhuishouding een nulmeting moet verrichten in de directe omgeving om zodoende afwijkingen in het grondwaterpeil te kunnen constateren. Hiertoe dienen zo spoedig mogelijk doch uiterlijk vier weken vóór aanvang van de ontgrondingswerkzaamheden peilbuizen geplaatst te worden volgens de bij de vergunning gevoegde tekening "Meetlocaties Grondwater" van 26 januari 2007. De in te stellen waterstanden dienen in overleg met en op aanwijzing van het waterschap te worden vastgesteld. Gelet op het voorgaande heeft het college de belangen van [appellanten] met betrekking tot hun percelen afdoende gewaarborgd in het bestreden besluit. De overige in het beroepschrift naar voren gebrachte omstandigheden hebben geen betrekking op de verlening van de bestreden ontgrondingsvergunning en zijn ook anderszins niet relevant, zodat deze in de onderhavige procedure niet aan de orde kunnen komen.
2.6. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college na afweging van alle betrokken belangen niet in redelijkheid de gevraagde vergunning heeft kunnen verlenen. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Broekman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
12-571.