Datum uitspraak: 9 april 2008
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delfluent Services B.V., gevestigd te Den Hoorn, gemeente Midden-Delfland,
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) het verzoek van [appellanten sub 1] om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delfluent Services B.V. (hierna: Delfluent) afgewezen.
Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft het college naar aanleiding van het door [appellanten sub 1] hiertegen gemaakte bezwaar aan Delfluent lasten onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van voorschrift 8.C.2.2.2 van de op 15 augustus 2000 krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning. Het college heeft de overige bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2007, en Delfluent bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 oktober 2007, beroep ingesteld.
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het college het besluit van 24 augustus 2007 gewijzigd.
Door [appellanten sub 1] zijn nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 februari 2008, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door ir. M. Beterams, vergezeld door [gemachtigden], en Delfluent, vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te ’s-Hertogenbosch, drs. F.J.H. Vossen en ing. E.A. Bach, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.F.C. Kisters, ing. R.A.J. Bontje en dr. Th.S.V. Buijs, ambtenaren in dienst van de provincie, zijn verschenen.
2.1. Bij besluit van 15 augustus 2000 is een milieuvergunning verleend voor de oprichting van de afvalwaterzuiveringsinstallatie Harnaschpolder te Den Hoorn (hierna: de inrichting).
2.2. Bij besluit van 24 augustus 2007 heeft het college, voor zover hier van belang, Delfluent gelast overtreding van voorschrift 8.C.2.2.2 achterwege te laten door:
"1. het uitvoeren van alle in uw plan van aanpak van juli 2007, kenmerk OTVR0715, beschreven maatregelen, met uitzondering van maatregelen die betrekking hebben op de vetproblematiek in de voorbezinktanks. Indien u niet aan deze last voldoet, bent u een dwangsom verschuldigd (…) per maand dat u niet aan de immissienorm voldoet. (…)
2. het instellen van een nader onderzoek naar de oorzaak en de oplossingen voor de vetproblematiek in de voorbezinktanks en dit in een rapport vast te (laten) leggen. (…) Indien u niet aan deze last voldoet, bent u een dwangsom verschuldigd (…) per week dat dit rapport niet in ons bezit is. (…)"
Bij besluit van 24 januari 2008 heeft het college het besluit van 24 augustus 2007 gewijzigd, in die zin dat de begunstigingstermijn van de onder 1 genoemde last is verlengd tot 20 juni 2008 en de onder 2 genoemde last is ingetrokken.
2.3. Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaalt, voor zover hier van belang, dat, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18 het beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Ingevolge artikel 6:19, derde lid, van de Awb staat intrekking van het besluit niet in de weg aan vernietiging van dat besluit indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
2.3.1. Het besluit van het college van 24 januari 2008 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 6:18 van de Awb, zodat de beroepen van Delfluent en [appellanten sub 1] tegen het besluit van 24 augustus 2007 ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede geacht moeten te zijn gericht tegen het besluit van 24 januari 2008, aangezien dit besluit niet geheel aan de beroepen tegemoet komt.
2.3.2. Delfluent heeft in de periode gelegen tussen het besluit van 24 augustus 2007 en het besluit van 24 januari 2008 uitvoering gegeven aan de in het eerstgenoemde besluit onder 2 verwoorde last. Het college heeft daarin aanleiding gezien deze last bij besluit van 24 januari 2008 in te trekken.
Gesteld noch gebleken is dat [appellanten sub 1] en/of Delfluent schade hebben geleden, zodat zij ingevolge artikel 6:19, derde lid, van de Awb thans geen belang meer hebben bij een inhoudelijke beoordeling van de rechtmatigheid van het besluit van 24 augustus 2007 voor zover dat ziet op de onder 2 genoemde last.
De beroepen zijn in zoverre niet-ontvankelijk.
Het besluit van 24 augustus 2007.
2.4. Ingevolge voorschrift 8.C.2.2.1 mag de geuremissie, per afzonderlijke bron en in totaliteit, op enig moment de in tabel C 2.2.1 genoemde waarden niet overschrijden.
Ingevolge voorschrift 8.C.2.2.2 mag de geurimmissie vanwege de inrichting de waarde van 1 ge/m3, bepaald als uurgemiddelde concentratie, op bepaalde referentiepunten niet meer dan 2 procent van de tijd (98 percentiel) overschrijden.
2.4.1. [appellanten sub 1] betogen dat het college ten onrechte niet handhavend heeft opgetreden tegen de overschrijding van de in voorschrift 8.C.2.2.1 gestelde totaalnorm voor geuremissie van 20894 ge/s.
2.4.2. Blijkens de stukken is de geuremissie hoger dan de in voorschrift 8.C.2.2.1 opgenomen maximale waarde, zodat het college bevoegd was terzake handhavend op te treden.
Gezien het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.3. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bestond geen concreet zicht op legalisatie. Het college stelt zich op het standpunt dat een andere bijzondere omstandigheid noopt tot het afzien van handhavend optreden. Handhaving zou in dit geval zijns inziens onevenredig zijn ten opzichte de daarbij betrokken belangen van omwonenden.
Het stilleggen van onderhavige installatie, waartoe handhavend optreden volgens hem noopt, heeft tot gevolg dat wegens het ontbreken van capaciteit bij afvalwaterzuiveringsinstallatie Houtrust ongezuiverd afvalwater op zee zal worden geloosd. Het college heeft te kennen gegeven dit niet wenselijk te achten. De belangen van omwonenden wegen volgens hem dan ook niet op tegen de nadelige gevolgen die met het stilleggen van de installatie gepaard gaan. Hij neemt daarbij in aanmerking dat de belangen van omwonenden reeds in voldoende mate worden gediend doordat tegen overschrijding van de voor hen meer relevante geurimmissienorm handhavend wordt opgetreden.
De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van het college ten aanzien van de gevolgen van het stilleggen van de installatie. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat dit een bijzondere omstandigheid is op grond waarvan van handhavend optreden kon worden afgezien. Hij heeft bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 5 oktober 2006 het verzoek van [appellanten sub 1] op goede gronden afgewezen.
2.5. Delfluent en [appellanten sub 1] betogen dat de onder 1 genoemde last niet leidt tot het opheffen van de overtreding van voorschrift 8.C.2.2.2 van de vergunning.
2.5.1. Niet in geschil is dat de inrichting in werking is in strijd met voorschrift 8.C.2.2.2, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
2.5.2. Ingevolge artikel 5:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) strekt een last onder dwangsom ertoe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel een herhaling van de overtreding te voorkomen.
2.5.3. Delfluent heeft op 3 juli 2007, na onderzoek naar de oorzaken van de geuroverlast te hebben laten verricht, een plan van aanpak opgesteld teneinde deze overlast te beperken. Door het college is niet gemotiveerd weersproken dat ook het treffen van maatregelen aan de voorbezinkbassins noodzakelijk is om herhaling van de overtreding van voorschrift 8.C.2.2.2 te voorkomen. Door het treffen van dergelijke maatregelen expliciet uit te sluiten, was het het college reeds op voorhand bekend dat de onder 1 genoemde last niet leidt tot het opheffen van de overtreding van voormeld voorschrift.
Uit het voorgaande volgt dat het besluit van 24 augustus 2007 reeds hierom wegens strijd met artikel 5:32, tweede lid, van de Awb niet in stand kan blijven.
Het besluit van 24 januari 2008.
2.6. Niet in geschil is dat Delfluent sinds het besluit van 24 augustus 2007 alle in het plan van aanpak van 3 juli 2007 opgenomen maatregelen om de geuroverlast te beperken, met uitzondering van de maatregelen die zien op de voorbezinkbassins, heeft uitgevoerd. Omdat niet alle maatregelen tot het beoogde resultaat hebben geleid, is Delfluent tevens overgegaan tot het plaatsen van een actief koolfilter. Voorts heeft Delfluent besloten de aanwezige drijvende afdekking door een vaste overkapping te vervangen. Vanaf januari 2008 zullen de voorbezinkbassins één voor één van een vaste overkapping worden voorzien.
2.7. Het college heeft aanleiding gezien het besluit van 24 augustus 2007 zodanig te wijzigen dat de bij dat besluit onder 1 genoemde begunstigingstermijn is verlengd tot 20 juni 2008 en de bij datzelfde besluit onder 2 opgelegde last onder dwangsom is ingetrokken. Dit laatste omdat aan deze last is voldaan.
2.8. Delfluent betoogt dat, nu de overtreding van het geurimmissievoorschrift medio december 2007 was weggenomen, op 24 januari 2008 geen aanleiding meer bestond om maatregelen tot reductie van de geuremissie van de schoorsteen met het doel te voldoen aan het geurimmissievoorschrift af te dwingen. Ter motivering van dit standpunt is een aantal onderzoeksrapporten overgelegd.
Voor zover het college betoogt dat tijdens het schoonmaken van de voorbezinkbassins dan wel gedurende andere werkzaamheden aan deze bassins de in voorschrift 8.C.2.2.2 genoemde immissienorm wordt overschreden, miskent het college dat deze activiteiten slechts incidenteel plaatsvinden en derhalve niet bij de beoordeling of aan de immissienorm kan worden voldaan behoeven te worden meegenomen, aldus Delfluent.
2.8.1. Tussen partijen is niet in geschil dat door het hanteren van een drijvende afdekking op de vier voorbezinkbassins deze twee keer per jaar moeten worden schoongemaakt en dat het uitvoeren van die werkzaamheden per bassin ongeveer een week per keer in beslag neemt. Het college heeft zich ten tijde van het nemen van het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat het verrichten van schoonmaak- en andere werkzaamheden aan deze bassins, mede gezien de frequentie en de duur ervan, behoort tot de representatieve bedrijfssituatie. Delfluent is dan ook gehouden om gedurende deze werkzaamheden aan de in voorschrift 8.C.2.2.2 gestelde immissienorm te voldoen. De stelling van het college dat schoonwerkzaamheden in totaliteit dusdanig veel tijd in beslag nemen dat de immissienorm wordt overtreden, is door Delfluent niet weerlegd. Deze stellingname komt de Afdeling, gezien het verhandelde ter zitting, niet onaannemelijk voor. Het college kon dan ook ter zake handhavend optreden.
2.8.2. Het college heeft volgens de considerans van het besluit van 24 januari 2008 met de gewijzigde last beoogd de overtreding van de immissienorm vanwege het in werking zijn van de vier voorbezinkbassins ongedaan te maken door uiterlijk vóór 19 juni 2008 vaste overkappingen aan te brengen op deze bassins. De last noopt daar echter niet toe. Het besluit van 24 januari 2008 is in strijd met het algemene rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.
2.9. De beroepen van Delfluent en [appellanten sub 1] zijn, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het besluit van 24 augustus 2007, wat betreft de onder 1 genoemde last, en het besluit van 24 januari 2008 dienen te worden vernietigd. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal een termijn worden gesteld. Het beroep van [appellanten sub 1] is voor het overige ongegrond.
2.10. Het college wordt ten aanzien van het door Delfluent ingestelde beroep op na te melden wijze tot vergoeding van proceskosten veroordeeld. Van proceskosten van [appellanten sub 1] die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen, voor zover zij zijn gericht tegen de in het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 24 augustus 2007 met kenmerk PZH-2007-321091 onder 2 verwoorde last, niet-ontvankelijk;
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en Delfluent gedeeltelijk gegrond;
III. vernietigt de besluiten van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 24 augustus 2007 met kenmerk PZH-2007-321091, wat betreft de onder 1 genoemde last, onderscheidenlijk 24 januari 2008 met kenmerk PZH-2008-48900;
IV. draagt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;
V. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] over het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij Delfluent Services B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door provincie Zuid-Holland aan Delfluent Services B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat provincie Zuid-Holland aan [appellanten sub 1] en aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Delfluent Services B.V. het door elk voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) onderscheidenlijk € 285,00 (zegge: tweehonderdvijfentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008