Datum uitspraak: 9 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3961 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 30 augustus 2007 in het geding tussen:
de raad voor rechtsbijstand te 's-Hertogenbosch.
Bij besluit van 5 april 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand te
's-Hertogenbosch (hierna: de raad) een aanvraag van [appellant] om een toevoeging ten behoeve van rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 21 augustus 2006 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 augustus 2007, verzonden op 4 september 2007, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door
[appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 augustus 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van
[appellant]. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. R.B. van Dijken, werkzaam bij de raad, is verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1°. voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2°. het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij de procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
2.2. [appellant] is op 22 augustus 2005 gedagvaard door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "DIT Technical Services 1 B.V.", een bedrijf dat personeel ter beschikking heeft gesteld en/of diensten heeft geleverd aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "VCL-Verstijlen Interieur Projectgroep B.V." (hierna: de vennootschap), omdat de vennootschap, waarvan [appellant] mede-directeur is, heeft nagelaten facturen te betalen. De aanvraag om toevoeging heeft betrekking op deze dagvaarding. Op 14 december 2005 is de vennootschap in staat van faillissement verklaard.
2.3. De raad heeft de aanvraag afgewezen, omdat het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank een onjuist criterium heeft aangelegd door te overwegen dat voor de vaststelling of sprake is geweest van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf bepalend is de vraag of hij zelfstandig beslissingsbevoegd was. Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat hij ten onrechte persoonlijk aansprakelijk wordt gesteld voor handelingen door een derde verricht en dat geen sprake is van de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf door hem dan wel het verrichten van activiteiten als ondernemer.
2.4.1. Uit de Memorie van Antwoord bij artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb (Kamerstukken II 1992/93, 22 609, nr. 6, blz. 12) volgt dat rechtsbijstand wordt verstrekt aan degenen die geacht worden zelf de kosten daarvan niet of niet volledig te kunnen dragen en dat het niet zo kan zijn dat de rechtsbijstandskosten die voortvloeien uit de bedrijfsvoering van de rechtzoekende worden afgewenteld op de overheid, aangezien deelname aan het economisch leven nu eenmaal risico's met zich brengt, waarvoor de ondernemer, of deze zelfstandige is of niet, kan reserveren of zich verzekeren.
2.4.2. Hoewel [appellant] met juistheid betoogt dat voor beantwoording van de vraag of artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb toepassing vindt niet bepalend is of hij als mede-directeur van de vennootschap zelfstandig beslissingsbevoegd is, kan hem dit niet baten. Beslissend is of het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft ziet op een belang dat is ontstaan in het kader van de uitoefening van een zelfstandig beroep of een bedrijf. Daarvan is in dit geval sprake, nu
[appellant] als bestuurder van de vennootschap wordt aangesproken op het onbetaald laten van facturen door deze vennootschap. Of [appellant] al dan niet terecht is gedagvaard, is voor beantwoording van de vraag of artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb toepassing vindt niet relevant. Nu de uitzonderingen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb niet aan de orde zijn, heeft de raad de aanvraag terecht afgewezen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Van der Smissen
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008