Datum uitspraak: 9 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Meppel,
tegen de uitspraak in zaak nrs. 07/589 en 07/590 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 10 augustus 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Meppel.
Bij besluit van 16 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meppel (hierna: het college) [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast haar woonschip te verwijderen naar een ligplaats buiten de gemeente Meppel.
Bij besluit van 25 juni 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 augustus 2007, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover hier van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. drs. D.J. Gutter, advocaat te Utrecht, is verschenen.
Voorts is ter zitting het college, vertegenwoordigd door H. Wortelboer en J. Vos, ambtenaren in dienst van de gemeente, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen is ter zitting nog een stuk in het geding gebracht.
2.1. Ingevolge artikel 2 van de Woonschepenverordening Meppel (hierna: de verordening) is de het de eigenaar of de gebruiker verboden binnen de gemeente met een woonschip ligplaats in te nemen op een andere plaats dan die in artikel 4 van deze verordening daarvoor zijn aangewezen.
Ingevolge artikel 4 is als ligplaats door woonschepen bij verblijf binnen de gemeente Meppel in te nemen aangewezen de woonschepenhaven aan de Bunskamp te Meppel, een en ander zoals nader op de bij de deze verordening behorende situatietekening is aangegeven.
Ingevolge artikel 5 is een ontheffing van het algemeen verbod niet mogelijk.
2.2. In 1999 heeft [appellant] met haar woonschip ligplaats ingenomen in de Drentse Hoofdvaart aan de [locatie] te [plaats]. Vaststaat dat deze door [appellant] ingenomen ligplaats, geen ligplaats is als bedoeld in artikel 4 van de verordening.
2.3. Derhalve is gehandeld in strijd met artikel 2 van de verordening, zodat het college ter zake handhavend kon optreden. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. [appellant] kan zich niet verenigen met de uitspraak van de voorzieningenrechter. Zij betoogt - kort weergegeven - dat de voorzieningrechter heeft miskend dat haar woonschip valt onder het overgangsrecht van het ter plaatse van haar ligplaats geldende bestemmingsplan en dat het college in dat geval niet toetst aan de verordening zodat zij in aanmerking kan komen voor een zogenoemde gedoogregistratie. Voorts betoogt [appellant] dat ten aanzien van haar ligplaats tot een gedoogregistratie is besloten maar dat deze door het college ten onrechte vervallen is verklaard.
2.4.1. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] aldus, dat in hetgeen onder 2.4 is gesteld bijzondere omstandigheden zijn gelegen op grond waarvan het college had moeten afzien van handhaving.
2.4.2. Ter zitting is op grond van een door het college overgelegde luchtfoto gebleken dat de ligplaats van het woonschip van [appellant] hoofdzakelijk is gelegen binnen de grenzen van het bestemmingsplan "Oude Vaart" (hierna: het bestemmingsplan). Het bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Meppel vastgesteld op 9 december 1971 en bij besluit van 20 februari 1973 goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Drenthe.
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan wordt onder bestaand gebruik van grond en opstallen verstaan: gebruik van opstallen en grond dat ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan werd gemaakt of vóór het in ontwerp ter inzage leggen van het plan geregeld placht te worden gemaakt.
2.4.3. Nu [appellant] eerst ligplaats heeft ingenomen in 1999, valt haar woonschip niet onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan. Hieraan doet niet af dat voordat [appellant] ligplaats innam met haar woonschip aan de [locatie], [partij] op dezelfde locatie met een woonschip ligplaats innam. Dit was een ander woonschip dat [partij] zelf heeft verwijderd. Aldus heeft hij zijn eventuele rechten op die plaats prijsgegeven. Bovendien heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt dat [partij] deze ligplaats al had ingenomen voor of ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van voormeld bestemmingsplan.
Voorts ziet de Afdeling in de op naam van [appellant] gestelde gedoogverklaring van 8 maart 2006 van het college geen grond om een bijzondere omstandigheid aan te nemen op grond waarvan kan worden afgezien van handhaving. De gedoogverklaring was verleend onder de voorwaarde dat het woonschip moest worden gebruikt voor permanente bewoning door de geregistreerde eigenaar of hoofdbewoner. Het college heeft de verklaring op 12 oktober 2006 vervallen verklaard omdat door [appellant] niet meer aan die voorwaarde werd voldaan. De Afdeling ziet in hetgeen door [appellant] is aangevoerd geen reden te twijfelen aan de constatering van het college, gebaseerd op verklaringen van onder meer de havenmeester, dat [appellant] het woonschip ten tijde van het in bezwaar gehandhaafde besluit van 16 februari 2007, niet permanent bewoonde.
2.4.4. Nu zich, gezien het vorenstaande, geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving, is de voorzieningenrechter op juiste gronden tot het oordeel gekomen dat het college tot aanzegging van bestuursdwang mocht overgaan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. C.W. Mouton en mr. G.J. van Muijen, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008