Datum uitspraak: 4 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/7015 van de rechtbank Haarlem van 4 december 2007 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.
Bij besluit van 20 september 2005, voor zover thans van belang, heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (hierna: het college) [verzoeker] onder aanzegging van bestuursdwang gelast zijn woonschip te verplaatsen naar de aangewezen ligplaats in de gemeentelijke haven.
Bij besluit van 18 juli 2006, voor zover thans van belang, heeft het college het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 20 september 2005 onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd en bepaald dat [verzoeker] met zijn woonschip uiterlijk op 1 september 2006 van de huidige ligplaats dient te vertrekken naar de aangewezen ligplaats in de gemeentelijk haven, dan wel naar een locatie buiten Heemstede.
Bij uitspraak van 4 december 2007, verzonden op 6 december 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 januari 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 februari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2008, waar [verzoeker], bijgestaan door E.P. Blaauw, werkzaam bij (Juridisch) Advies, Procedures, Botenzaken, en mr. C.G.P. Goudriaan, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. M.R. Staller, ambtenaar in dienst van de gemeente Heemstede, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Niet is gebleken dat de door het college gestelde belangen zodanig dringend zijn dat tot onmiddellijke verplaatsing van het woonschip van [verzoeker] moet worden overgegaan. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat het woonschip reeds ongeveer dertig jaar op de huidige ligplaats is gelegen en dat het college de procedure om het woonschip van deze locatie te verwijderen al enige jaren geleden is begonnen.
Dat, als gesteld door het college, hulpdiensten het woonschip niet kunnen bereiken, leidt niet tot een ander oordeel. Daargelaten de juistheid van deze stelling, wordt in dit verband meegewogen dat niet aannemelijk is dat een eventuele calamiteit aan boord van het woonschip, gezien de afgelegen en geïsoleerde locatie van de ligplaats, gevaar voor anderen met zich zal brengen.
Gelet op het voorgaande moet het door [verzoeker] gestelde belang bij het ongemoeid laten van zijn woonschip tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hem ingestelde hoger beroep, zwaarwegender worden geacht dan het belang van het college bij onmiddellijke verplaatsing van het woonschip. In de betrokken belangen en de duur van het geschil tussen het college en [verzoeker], ziet de voorzitter wel aanleiding te bevorderen dat de Afdeling de zaak spoedig ter zitting zal behandelen. Partijen zullen naar verwachting worden opgeroepen voor een zitting in juni 2008.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemstede van 18 juli 2006, kenmerk 2006/12808, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heemstede van 20 september 2005, kenmerk 2005/16707;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heemstede tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heemstede aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.J. den Broeder, ambtenaar van Staat.
w.g. Lubberdink w.g. Den Broeder
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2008