Datum uitspraak: 9 april 2008.
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 06/2321, 06/2343, 062344 en 06/2345 van de rechtbank Alkmaar van 28 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellant A] en anderen,
de raad van de gemeente Hoorn.
Bij besluit van 31 januari 2006, voor zover thans van belang, heeft de raad van de gemeente Hoorn (hierna: de raad) het in eigendom aan [appellant A] toebehorende perceel, kadastraal bekend gemeente Hoorn, sectie […], no. […], (hierna: het perceel) aangewezen als gronden waarvoor een voorkeursrecht geldt.
Bij besluit van 20 juni 2006, voor zover thans van belang, heeft de raad het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 augustus 2007, verzonden op 7 september 2007, voor zover thans van belang, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant A] en [appellante B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2007, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2008, waar de raad, vertegenwoordigd door G. Koopman, is verschenen.
2.1. De Afdeling stelt vast dat [appellante B] geen beroep bij de rechtbank heeft ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 20 juni 2006. Nu niet is gebleken dat zij daartoe redelijkerwijs niet in staat is geweest, is haar hoger beroep bij de Afdeling ingevolge artikel 6:13 in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet-ontvankelijk.
2.2. Bij brief van 22 december 2005 heeft de raad [appellant A] bericht van zijn voornemen een voorkeursrecht op het perceel te vestigen en [appellant A] tot en met 4 januari 2006 in de gelegenheid gesteld een schriftelijke of mondelinge zienswijze kenbaar te maken.
2.3. [appellant A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij in zijn belangen is geschaad doordat de termijn die de raad heeft gesteld voor het kenbaar maken van een zienswijze te kort was.
2.3.1. Dit betoog faalt. Met het horen in bezwaar is een eventueel aan het besluit van 31 januari 2006 klevend gebrek hersteld. [appellant A] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij door de door de raad gestelde termijn in zijn belangen is geschaad. Het enkele feit dat deze termijn te kort was is hiervoor onvoldoende.
2.4. Het betoog van [appellant A], inhoudende dat het perceel reeds een woonfunctie heeft en dat de raad niet bevoegd was het voorkeursrecht te vestigen, faalt evenzeer. Nog daargelaten dat deze grond voor het eerst in hoger beroep is aangevoerd, faalt het betoog omdat het voorkeursrecht betrekking heeft op gronden die volgens het toepasselijke bestemmingsplan voorheen een agrarische bestemming hadden en thans een woonbestemming hebben gekregen. Bovendien zijn er door [appellant A] op de gronden, waarop het voorkeursrecht is gevestigd, feitelijk geen woningen gerealiseerd. Gelet hierop was de raad bevoegd het voorkeursrecht te vestigen.
2.5. Hetgeen [appellant A] voorts in zijn hoger beroepschrift heeft aangevoerd behoeft geen bespreking omdat hieraan geen gronden kunnen worden ontleend die zich richten tegen de aangevallen uitspraak. Naar aanleiding van het betoog van [appellant A], dat hij de woonfunctie zelf wil realiseren, indien de gemeente blijft volharden in woningbouw, wordt opgemerkt dat het voorkeursrecht er niet aan in de weg staat dat [appellant A] de woonfunctie op hem in eigendom toebehorende gronden overeenkomstig het bestemmingsplan zelf realiseert.
2.6. Het hoger beroep van [appellant A] is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep van [appellante B] niet-ontvankelijk;
II. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008.