ECLI:NL:RVS:2008:BC9056

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200706666/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de bekendmaking van het Besluit aanwijzing ligplaatsen voor woonschepen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had op 28 juni 2005 het Besluit aanwijzing ligplaatsen voor woonschepen 2005 vastgesteld. Appellanten maakten bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 3 juli 2006 ongegrond. De rechtbank Rotterdam oordeelde op 9 augustus 2007 dat het bezwaar van appellanten gegrond was en vernietigde het besluit van het college. Appellanten stelden hoger beroep in bij de Raad van State op 17 september 2007.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 20 maart 2008. De kern van het geschil betreft de vraag of de bekendmaking van het Besluit op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De Raad overweegt dat, aangezien het Besluit een besluit van algemene strekking is en niet specifiek aan appellanten was gericht, de bekendmaking niet door toezending aan hen heeft plaatsgevonden. De publicatie in het Gemeenteblad op 4 november 2005 voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Raad concludeert dat de termijn voor het indienen van bezwaar is begonnen op 5 november 2005 en geëindigd op 16 december 2005. Appellanten hebben hun bezwaarschrift echter pas op 17 december 2005 ingediend, wat buiten de termijn valt. De Raad oordeelt dat er geen feiten of omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat appellanten in verzuim zijn geweest. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de rechtsmiddelenvoorlichting in de mededeling voldeed aan de eisen, en dat appellanten verantwoordelijk zijn voor het indienen van hun bezwaar binnen de gestelde termijn.

Het hoger beroep van appellanten wordt ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200706666/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/3318 van de rechtbank Rotterdam van 9 augustus 2007 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (hierna: het college) het Besluit aanwijzing ligplaatsen voor woonschepen 2005 (hierna: het Besluit) vastgesteld.
Bij besluit van 3 juli 2006 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2007, verzonden op 10 augustus 2007, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 3 juli 2006 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit, hetgeen inhoudt dat het bezwaar tegen het Besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 september 2007, hoger beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2008, waar [gemachtigde], bijgestaan door A. de Hoog, werkzaam bij Financieel Adviesbureau de Hoog te Amersfoort, en het college, vertegenwoordigd door mr. V. Wiegman, ambtenaar in dienst van de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 3:42, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die niet tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad, of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:7 van de Awb vangt de termijn voor het indienen van bezwaar of beroep aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.2. Bij het Besluit heeft het college gebieden aangewezen voor het verblijf van woonschepen, waaronder de ligplaats van het woonschip van [appellanten]. Het Besluit is gepubliceerd in het Gemeenteblad van 4 november 2005. Op hun telefonisch verzoek is aan [appellanten] op of omstreeks 7 november 2005 per e-mail het Besluit toegezonden, zonder vermelding van de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt. Op of omstreeks 12 november 2005 zijn zij via derden in het bezit gekomen van een aan de bewoners van woonarken gedane mededeling van de bekendmaking van het Besluit, gedateerd 4 november 2005, waarin tevens een rechtsmiddelenvoorlichting is opgenomen.
2.3. Aangezien het Besluit een besluit van algemene strekking is en niet tot [appellanten] is gericht, geschiedt de bekendmaking niet door toezending of uitreiking aan hen als bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, van de Awb. Met de publicatie in het Gemeenteblad van 4 november 2005 is, gelet op het bepaalde in artikel 3:42, eerste lid, van de Awb, voldaan aan de voor de bekendmaking daarvan gestelde eisen.
Het vorenstaande brengt met zich dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift ingevolge artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb is begonnen op 5 november 2005 en geëindigd op 16 december 2005.
2.4. [appellanten] hebben het bezwaarschrift op 17 december 2005 en derhalve niet binnen de termijn ingediend. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim zijn geweest. Het ontbreken van een rechtsmiddelenvoorlichting bij de hen toegezonden e-mail, waardoor zij niet op de hoogte waren van de termijn voor het maken van bezwaar, is daartoe niet voldoende. Dat zij na ontvangst van de algemene mededeling, op of omstreeks 12 november 2005, in de veronderstelling verkeerden dat de termijn vanaf deze datum is gaan lopen en meenden met hun bezwaarschrift van 17 december 2005 binnen de bezwaartermijn te zijn gebleven, is een omstandigheid die de rechtbank terecht voor hun rekening en risico heeft gelaten. Anders dan [appellanten] stellen, voldeed de rechtsmiddelenvoorlichting in de mededeling aan de daaraan te stellen eisen, zodat er geen grond is om verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding in verband daarmee aan te nemen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
97.