Datum uitspraak: 9 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nrs. AWB 07/1201 en 07/908 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 5 juli 2007
het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland.
Bij besluit van 16 november 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de opslag van hardhout en overige, niet tot de agrarische bestemming behorende, materialen zoals houten pallets, groen- en houtafval en bakstenen, en het afdak op het perceel naast de woning [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) te beëindigen.
Bij besluit van 12 maart 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de begunstigingstermijn gesteld op drie maanden na de datum van dat besluit.
Bij uitspraak van 5 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 augustus 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2008, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door A. Bekkema, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Boersma, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ter zitting heeft [appellant] verklaard dat het hoger beroep uitsluitend betrekking heeft op de last tot het verwijderen van de opslag van hardhout en overige materialen en niet op het afdak.
2.2. In gevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied" heeft het perceel de bestemming "woudengebied". Daarop is het uitoefenen van een agrarisch bedrijf toegestaan.
2.3. Vaststaat dat de opslag van hardhout en overige materialen in strijd is met het bestemmingsplan, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4. Anders dan [appellant] betoogt, is de voorzieningenrechter tot het juiste oordeel gekomen dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van de aanschrijving had behoren af te zien. Ook al zou [appellant] al vele jaren hout op het perceel opslaan, zoals hij heeft gesteld, dit betekent niet dat hij erop mocht vertrouwen dat daartegen niet meer handhavend zou worden opgetreden. Niet is gebleken dat het college welbewust heeft afgezien van zijn bevoegdheid om handhavend op te treden. Daarbij komt, zoals de voorzieningenrechter terecht heeft overwogen, dat het college naar aanleiding van een door een omwonende ingediende klacht over geluidsoverlast van machines, waarmee het op het perceel opgeslagen hout tot blokken wordt verwerkt, tot aanschrijving van [appellant] heeft besloten.
Het betoog van [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden faalt. Het college heeft uitdrukkelijk verklaard dat tegen vergelijkbare gevallen ook wordt opgetreden.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008