Datum uitspraak: 9 april 2008
Uitspraak op het hoger beroep van:
de stichting "Stichting Gelderse Milieufederatie" en Staatsbosbeheer Regio Oost, gevestigd te Arnhem, onderscheidenlijk Deventer,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/4576 van de rechtbank Arnhem van 23 juli 2007 in het geding tussen:
de stichting "Stichting Gelderse Milieufederatie" en Staatsbosbeheer Regio Oost,
het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen.
Bij besluit van 12 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Ubbergen (hierna: het college) het verzoek van de stichting "Stichting Gelderse Milieufederatie" en Staatsbosbeheer Regio Oost (hierna: de Gelderse Milieufederatie e.a.) om handhavend op te treden tegen het gebruik van de gronden aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) voor de opslag van zand en grind door het bedrijf [partij], afgewezen.
Bij besluit van 10 juli 2006 heeft het college het door de Gelderse Milieufederatie e.a. daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 juli 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het door de Gelderse Milieufederatie e.a. daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben de Gelderse Milieufederatie e.a. bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 26 augustus 2007, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [partij] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 maart 2008, waar de Gelderse Milieufederatie e.a., vertegenwoordigd door [gemachtigde]), zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, en [gemachtigde], als belanghebbende gehoord.
2.1. De Gelderse Milieufederatie heeft bezwaar gemaakt en beroep ingediend mede namens Staatsbosbeheer Regio Oost. Het hoger beroep is door de Gelderse Milieufederatie ingediend mede namens Staatsbosbeheer. De Afdeling overweegt dat hiermee wordt geacht hoger beroep te zijn ingesteld namens Staatsbosbeheer Regio Oost, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de door [gemachtigde] ter zitting overgelegde machtiging is ondertekend namens de algemeen directeur van Staatsbosbeheer in zijn hoedanigheid van directeur Staatsbosbeheer Regio Oost.
2.2. Het gebruik van het perceel voor de opslag van zand en grind is in strijd met de daarop ingevolge het bestemmingsplan "Buitengebied 2003" (hierna: het bestemmingsplan) rustende bestemming "Natuurgebied". Het bestemmingsplan is op 21 oktober 2004 in werking getreden. Voormeld gebruik vond toen reeds plaats en was ook in strijd met de bestemming "Natuurgebied met waterstaatsdoeleinden", die ingevolge het voorheen geldende bestemmingsplan "Steenfabriek Kekerdom 1991" (hierna: het oude bestemmingsplan) op het perceel rustte. Het oude bestemmingsplan is op 23 juli 1993 in werking is getreden. Ook op 23 juli 1993 vond reeds opslag van zand en grind op het perceel plaats.
2.3. De Gelderse Milieufederatie e.a. betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat de opslag waartegen hun verzoek om handhaving is gericht door het overgangsrecht wordt beschermd, heeft miskend dat die opslag naar aard en omvang is toegenomen sinds de peildatum van het overgangsrecht behorende bij het oude bestemmingsplan. Zij wijzen er in dit verband op dat het college niet in staat is geweest aan te geven wat de aard en omvang van de opslag op het perceel was ten tijde van de peildatum 23 juli 1993. Voorts wijzen zij op de door hen overgelegde luchtfoto's van 14 mei 1992 en 23 april 1995, waarbij volgens hen de latere foto een groter terrein laat zien dat voor opslag in gebruik is dan de eerdere.
2.3.1. Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan mag een gebruik van de onbebouwde grond en/of de opstallen, dat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan bestond en dat afwijkt van de bestemming en/of voorschriften, worden voortgezet en/of gewijzigd, mits het gewijzigde gebruik niet in meerdere mate gaat afwijken van het plan.
Ingevolge het tweede lid is het bepaalde in het eerste lid niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Ingevolge artikel 8, onder B, eerste lid, van de voorschriften van het oude bestemmingsplan mag het gebruik van de grond en/of opstallen, dat strijdig is met het plan op het tijdstip waarop het plan van kracht wordt, worden gehandhaafd.
Ingevolge het tweede lid is wijziging van het met het plan strijdig gebruik van de gronden en/of opstallen verboden, tenzij door de wijziging de afwijking naar zijn aard niet wordt vergroot.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat op 23 juli 1993 zand en grind op het perceel werden opgeslagen. Zij verschillen echter van mening over de vraag of de omvang daarvan sinds die datum is toegenomen.
Ter zitting heeft [partij] een tekening laten zien waarop de grenzen staan aangegeven van de door Rijkswaterstaat in het verleden verleende concessie voor het ophogen van het terrein. Door de Gelderse Milieufederatie e.a. is niet weersproken dat de concessiegrenzen daarop correct zijn weergegeven, noch dat het perceel binnen deze grenzen valt. Evenmin is weersproken dat de concessie teruggaat tot de jaren '60, dat het perceel toen in gebruik was bij een steenfabriek en sinds 1985 bij [partij] voor de opslag van grind en zand. Dit leidt tot de conclusie dat aannemelijk is dat het perceel op de peildatum in zijn geheel in gebruik was voor de opslag van grind en zand.
De Gelderse Milieufederatie e.a. zijn er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de opslag van zand en grind sinds 23 juli 1993 in omvang is toegenomen. Uit de door hen overgelegde foto's van 14 mei 1992 en 23 april 1995 valt niet af te leiden dat in die periode de omvang van de opslag is vergroot of dat zich anderszins na de peildatum een wijziging heeft voorgedaan van het met het plan strijdige gebruik van de gronden, waardoor de afwijking naar zijn aard wordt vergroot, als bedoeld in artikel 8, onder B, tweede lid, van de voorschriften van het oude bestemmingsplan. De Afdeling neemt hierbij met de rechtbank in aanmerking dat de hoeveelheden opgeslagen grind en zand, alsmede de precieze locatie, uit de aard der zaak van moment tot moment zullen verschillen en voorts dat gronddepots binnen enkele maanden zodanig begroeien dat zij op een luchtfoto niet meer te onderscheiden zijn. De rechtbank heeft dan ook terecht doorslaggevend geacht dat opslag steeds binnen de concessiegrenzen heeft plaatsgevonden.
Het betoog van de Gelderse Milieufederatie e.a. slaagt niet.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Klein Nulent
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008