ECLI:NL:RVS:2008:BC9075

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200700410/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de partiële herziening van het Streekplan Gelderland 2005 en de gevolgen voor agrarische bedrijven

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 9 april 2008, wordt de partiële herziening van het Streekplan Gelderland 2005 beoordeeld. De provinciale staten van Gelderland hebben op 1 november 2006 een besluit genomen tot vaststelling van deze herziening, die onder andere de N322 tussen Druten en Beneden-Leeuwen betreft. Diverse appellanten, waaronder agrariërs, hebben beroep aangetekend tegen deze herziening, omdat zij vrezen voor de gevolgen voor hun bedrijfsvoering door de aanpassing van het wegtracé.

De appellanten betogen dat de herziening hen in hun bedrijfsvoering schaadt, met name door verlies van landbouwgrond en de daarmee samenhangende economische gevolgen. De Raad van State behandelt de beroepen en stelt vast dat de provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt hebben kunnen stellen dat het algemeen belang van de wegverbetering zwaarder weegt dan de individuele belangen van de appellanten. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelt dat de provinciale staten voldoende rekening hebben gehouden met de belangen van de betrokken agrariërs en dat er mogelijkheden zijn voor compensatie van de schade.

De Raad van State verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van bepaalde onderdelen van de beroepen, maar wijst de meeste beroepen af. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging tussen publieke belangen en de belangen van individuele burgers, vooral in het kader van ruimtelijke ordening en infrastructuurprojecten. De uitspraak is van belang voor de rechtsbescherming van agrariërs in het kader van infrastructuurprojecten en de mogelijkheden voor schadevergoeding.

Uitspraak

200700410/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], beiden wonend te [woonplaats], gemeente Druten,
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats], gemeente Druten,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], gemeente West Maas en Waal,
4. [appellant sub 4], wonend te [woonplaats], gemeente West Maas en Waal,
en
provinciale staten van Gelderland,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 november 2006, besluitnr. PS2006-707, hebben provinciale staten van Gelderland (hierna: provinciale staten) de partiële streekplanherziening "Partiële herziening Streekplan Gelderland 2005, N322 Druten - Beneden-Leeuwen en herbegrenzing EHS" (hierna: de partiële herziening) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 januari 2007, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2007, [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2007, en [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2007. [appellant sub 3] heeft zijn beroep aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 februari 2007, beroep ingesteld.
Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht. [appellanten sub 1], [appellant sub 4] en provinciale staten hebben hun zienswijzen daarop naar voren gebracht.
De raden van de gemeenten Druten en West Maas en Waal zijn in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2008, waar [appellanten sub 2], in persoon, [appellant sub 3], in persoon en bijgestaan door mr. D. Wintraecken, [appellant sub 4], in persoon en bijgestaan door mr. H.J. Suyver, advocaat te Alphen aan den Rijn, en [gemachtigde], en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. M.A.A. Soppe, advocaat te Enschede, en mr. H.E. Fris-de Groot, ing. K.P. Swieringa en ing. E.T.M. Vermeulen, allen in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn daar gehoord de raad van de gemeente Druten, vertegenwoordigd door W.J.D. van Beek, ambtenaar in dienst van de gemeente, en de raad van de gemeente West Maas en Waal, vertegenwoordigd door J.W.M. van de Klok, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
Bevoegdheid van de Afdeling
2.1. Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier van belang, kunnen provinciale staten voor één of meer gedeelten of voor het gehele gebied der provincie een streekplan vaststellen, waarin de toekomstige ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied in hoofdlijnen wordt aangegeven, alsmede een vastgesteld streekplan herzien.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder a, van de WRO kan bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een concrete beleidsbeslissing, een herziening of een intrekking daarvan, opgenomen in een streekplan.
Ingevolge artikel 1 van de WRO wordt onder een concrete beleidsbeslissing verstaan een als zodanig door het bestuursorgaan aangegeven besluit in een planologische kernbeslissing, een streekplan of een regionaal structuurplan.
Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 wordt in een streekplan een concrete beleidsbeslissing als zodanig in de tekst of op de kaart benoemd en herkenbaar aangegeven.
2.1.1. Uit deze bepalingen volgt dat de Afdeling met betrekking tot een vastgesteld of herzien streekplan slechts bevoegd is te oordelen over beroepen die zijn gericht tegen daarin vervatte concrete beleidsbeslissingen. Indien een beroep is gericht tegen een niet door het bestuursorgaan als concrete beleidsbeslissing aangegeven onderdeel van een streekplan, is het niet gericht tegen een concrete beleidsbeslissing in de zin van artikel 1 van de WRO. De Afdeling is onbevoegd van zo’n beroep kennis te nemen.
2.2. De partiële herziening is een herziening van het Streekplan Gelderland 2005 (hierna: het streekplan).
2.2.1. In de partiële herziening is de volgende tekst in combinatie met de van de partiële herziening deel uitmakende kaart 2 als concrete beleidsbeslissing aangemerkt:
"Als oplossing voor de verkeers- en leefbaarheidsproblematiek in de kern Beneden-Leeuwen wordt de N322 vanaf de T-splitsing van de Maas en Waalweg met de N329 (ten zuiden van Druten/Puiflijk) als nieuwe weg doorgetrokken tot aan de Prins Alexander-brug (splitsing N322 met de N323)."
Op kaart 2 is door middel van de aanduiding "grens CBB" het nieuwe tracé van de N322 aangegeven, zoals in de concrete beleidsbeslissing is omschreven.
2.2.2. Verder is in de partiële herziening vermeld dat het directe verlies aan natuurwaarden (weidevogelbroedterrein) is gecompenseerd op de meest geschikte plek in de directe nabijheid, waar een gebied van ongeveer 30 hectare optimaal wordt ingericht voor weidevogels. Verder is de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS) volgens de partiële herziening in dit gebied zodanig herbegrensd dat het areaal, de kwaliteit en de samenhang van de EHS voor weidevogels niet is verminderd en de EHS-status ter plaatse van het nieuwe tracé is vervallen. Bij de integrale herbegrenzing van de EHS (2007), die als streekplanherziening reeds is voorzien, wordt bovendien getracht nog eens extra versterking van de EHS ten zuiden van het nieuwe wegtracé van de N322 te realiseren. Op dit moment wordt concreet gedacht aan het toevoegen van ongeveer 70 hectare EHS-waardige gronden aan de EHS, aldus de partiële herziening.
2.3. Het beroep van [appellant sub 3] is onder meer gericht tegen de herbegrenzing van de EHS. In dat verband voert hij aan dat hij vreest dat hij ten gevolge van deze herbegrenzing beperkingen zal ondervinden in zijn bedrijfsvoering. Het beroep van [appellant sub 4] is onder meer gericht tegen de aanduiding "zoekzone stedelijke functie" op een deel van zijn gronden.
2.3.1. De herbegrenzing van de EHS, zoals deze is weergegeven in overweging 2.2.2., is door provinciale staten niet aangeduid als concrete beleidsbeslissing. Ook de aanduiding "zoekzone stedelijke functie" op de gronden van [appellant sub 4] is niet als concrete beleidsbeslissing aangeduid. Gelet op hetgeen is overwogen in 2.1. en 2.1.1. is de Afdeling in zoverre onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen.
Het beroep van [appellanten sub 1]
2.4. [appellanten sub 1] betoogt dat het tracé ten onrechte zijn gronden doorsnijdt. Hierdoor komt volgens hem het voortbestaan van zijn biologische melkveehouderij in gedrang.
[appellanten sub 1] voert hiertoe aan dat het beschikbare bedrijfsareaal zal afnemen, waardoor hij onvoldoende biologisch ruwvoer, dat nagenoeg niet verkrijgbaar is op de markt, zal kunnen verbouwen. Het aankopen van vervangende gronden in de omgeving is volgens [appellanten sub 1] zeer moeilijk en het zal enige jaren duren voordat gronden geschikt zullen zijn voor een biologische melkveehouderij. Hierdoor is de noodzakelijke uitbreiding van het aantal melkkoeien niet meer mogelijk.
Voorts stelt hij dat hij schade zal lijden in de vorm van omrijschade en hogere bewerkingskosten doordat de resterende gronden een ongunstiger vorm zullen hebben. Verder betoogt hij dat, hoewel provinciale staten de problemen onderkennen, zij ten onrechte niet met een concreet voorstel of aanbod zijn gekomen tot compensatie van de door hem te lijden schade.
2.4.1. Provinciale staten stellen zich op het standpunt dat zij het algemeen belang, dat is gediend met de aanleg van de weg, terecht zwaarder hebben laten wegen dan het individuele belang van [appellanten sub 1]. Zij stellen dat getracht wordt een passende oplossing voor het bedrijf van [appellanten sub 1] te vinden en dat [appellanten sub 1] volledig schadeloos gesteld zal worden voor de gevolgen van de omlegging van de weg. Indien geen passende oplossing kan worden gevonden zal het bedrijf van [appellanten sub 1] worden uitgekocht, aldus provinciale staten.
2.4.2. In de toelichting bij de partiële herziening staat dat het op de huidige N322 steeds drukker wordt. De hoge verkeersintensiteiten in de huidige situatie en de verwachte groei van de mobiliteit op deze weg resulteren in doorstromings- en ontsluitingsproblemen op het gedeelte tussen de N323 en de Maas en Waalweg bij Puiflijk, met name in de spitsperioden. De doorstromingsproblemen dragen volgens deze toelichting bij aan een vermindering van de leefbaarheid en een verslechterde verkeersveiligheid in de kernen. In de directe omgeving ondervindt men veel last van de weg, mensen klagen over onveilige situaties en files zijn aan de orde van de dag. Met name in Beneden-Leeuwen laat de leefbaarheid te wensen over als gevolg van het groeiende autoverkeer. Er is sprake van geluidoverlast, verslechterde luchtkwaliteit en moeilijke oversteekbaarheid van dit wegvak, hetgeen een barrière vormt voor toekomstige ruimtelijke, sociale en economische ontwikkelingen, aldus de toelichting.
2.4.3. [appellanten sub 1] exploiteert aan de [locatie sub 1] te [plaats] een biologische melkveehouderij met ongeveer 80 melkkoeien en 55 stuks jongvee. De thans bij de huiskavel behorende gronden, kadastraal bekend gemeente Druten, sectie […], nummers […], […], […], […] en […], beslaan een oppervlakte van ongeveer 19,5 hectare. De [percelen] zijn gelegen ten noorden van de [locatie], de percelen […] en […] ten zuiden van de [locatie].
2.4.4. Het tracé van de N322 is onder meer voorzien over de percelen […], […] en […]. Niet in geschil is dat [appellanten sub 1] ongeveer vijf hectare aan landbouwgrond zal verliezen ten gevolge van de omlegging van de N322 en dat het resterende deel van het perceel […] aan de zuidkant van de voorziene N322 niet meer tot de huiskavel zal kunnen worden gerekend. Hierdoor resteert een huiskavel met een oppervlakte van ongeveer 10,6 hectare. Tevens is niet in geschil dat, mede gelet op de biologische bedrijfsvoering, als gevolg van het verlies van de landbouwgronden op het bedrijf minder melkkoeien kunnen worden gehouden en dat minder biologisch ruwvoer voor het bedrijf zal kunnen worden geteelt. Voorts is niet in geschil dat [appellanten sub 1] schade zal lijden in de vorm van hogere bewerkingskosten en omrijschade ten gevolge van doorsnijding en verkleining van percelen.
2.4.5. Ter zitting is door provinciale staten een brief van [appellanten sub 1], gedateerd 28 februari 2008, overgelegd, waaruit blijkt dat tussen [appellanten sub 1] en provinciale staten overeenstemming is bereikt over compensatie van gronden die [appellanten sub 1] moet afstaan voor de omlegging van de N322 in de vorm van vervangende gronden. Voorts wordt [appellanten sub 1] gecompenseerd voor de verschillende door hem genoemde schadeposten, zoals het geschikt maken van de gronden voor zijn biologische bedrijfsvoering, door het toekennen van extra vervangende gronden met een omvang van ongeveer vier hectare. Daarnaast blijkt uit voornoemde brief dat het bedrijf van [appellanten sub 1] ter plaatse kan uitbreiden, omdat ter plaatse nog extra agrarische gronden beschikbaar zijn gekomen die [appellanten sub 1] tegen in het economisch verkeer gangbare prijzen kan aankopen. Gelet op het voorgaande hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet gevreesd behoeft te worden voor het voortbestaan van het bedrijf van [appellanten sub 1] en dat zal worden voorzien in voldoende compensatie voor het verlies aan gronden en voor de overige schadecomponenten. Hierbij is tevens van belang dat ter zitting van de zijde van provinciale staten is verklaard dat, indien in een later stadium blijkt dat zich schade voordoet die thans niet is voorzien, deze schade kan worden vergoed in het kader van een procedure op grond van artikel 49 van de WRO, dan wel in het kader van een verzoek om nadeelcompensatie. Gelet hierop hebben provinciale staten bij de afweging van de belangen met de mogelijke schade voor [appellanten sub 1] voldoende rekening gehouden.
2.4.6. Gelet op het voorgaande hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het algemeen belang dat is gediend met de omlegging van de N322 zwaarder weegt dan het belang van [appellanten sub 1] dat hierdoor wordt geraakt.
De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 1] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat provinciale staten niet in redelijkheid de in overweging 2.2.1. vermelde concrete beleidsbeslissing hebben kunnen vaststellen. Het beroep is mitsdien ongegrond.
Het beroep van [appellanten sub 2]
2.5. [appellanten sub 2] betoogt dat het tracé ten onrechte zijn gronden doorsnijdt. Hij stelt dat provinciale staten ten onrechte slechts stellen te werken aan een passende vergoeding, maar niet met een concreet passende oplossing komen. Door de omlegging van de N322 zal de bedrijfsoppervlakte afnemen, waardoor volgens [appellanten sub 2] met name de winning van ruwvoer zal afnemen en percelen met een ongunstige vorm resteren. Hierdoor zal hij schade lijden in de vorm van hogere bewerkingskosten, omrijschade en het treffen van extra voorzieningen, zoals het oprichten van vangkooien, schuilhutten, voerhekken en dergelijke.
2.5.1. Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat zij het algemeen belang, dat is gediend met de omlegging van de N322, terecht zwaarder hebben laten wegen dan het individuele belang van [appellanten sub 2]. Voorts stellen zij dat voor [appellanten sub 2] een oplossing zal worden gevonden door een passende vergoeding, door compensatie middels vervangende grond, of anderszins.
2.5.2. [appellanten sub 2] exploiteert op het perceel [locatie sub 2] in de kern van Puiflijk een dierenartspraktijk met paardenkliniek. Tevens houdt hij bedrijfsmatig ongeveer 20 fokpaarden en 100 fokschapen, hetgeen ongeveer de helft van zijn werkzaamheden betreft. Deze dieren worden onder meer geweid op percelen aan de [locatie], kadastraal bekend gemeente Druten, sectie […], nummers […], […] en […]. Deze percelen beslaan thans een oppervlakte van ongeveer 15 hectare. Uit het deskundigenbericht komt naar voren dat [appellanten sub 2] op het noordelijk deel van het perceel […] een schuilgelegenheid en voerhekken voor de dieren heeft geplaatst.
2.5.3. De Afdeling stelt voorop dat de ter zitting naar voren gebrachte bedrijfsverplaatsing van het bedrijf van [appellanten sub 2] uit de kern van Puiflijk thans niet ter discussie staat. In deze procedure gaat het slechts om de gronden van [appellanten sub 2] aan de Veldstraat die door het tracé van de N322 worden doorsneden en staat ter beoordeling of de daarmee gemoeide belangen op zorgvuldige wijze door provinciale staten zijn afgewogen.
2.5.4. Een gedeelte van het tracé van de N322 is voorzien over de percelen van [appellanten sub 2] aan de [locatie]. Hierdoor zal hij blijkens het deskundigenbericht na de omlegging van de weg beschikken over gronden aan de Veldstraat met een oppervlakte van ongeveer zes hectare ten noorden van de N322 en gronden met een oppervlakte van ongeveer 6,5 hectare ten zuiden van de N322. [appellanten sub 2] zal derhalve ongeveer 2,5 hectare van zijn gronden aan de Veldstraat moeten afstaan voor de omlegging van de N322, waardoor minder gronden resteren voor het weiden van dieren en het produceren van ruwvoer. Niet in geschil is dat het verlies van deze gronden en de doorsnijding van zijn percelen nadelige bedrijfseconomische gevolgen hebben voor [appellanten sub 2]. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat provinciale staten aan [appellanten sub 2] vervangende gronden, grenzend aan de gronden van [appellanten sub 2] die ten zuiden van het voorziene tracé van de N322 zijn gelegen, hebben aangeboden. Het vorenstaande in aanmerking genomen, hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de nadelige gevolgen niet zodanig zijn dat voor het voortbestaan van het bedrijf moet worden gevreesd. Anders dan [appellanten sub 2] betoogt zullen provinciale staten, indien blijkt dat ondanks hun aanbod van vervangende gronden met [appellanten sub 2] niet tot overeenstemming wordt gekomen, kunnen volstaan met het aanbieden van een vergoeding van de te lijden schade in de vorm van een geldbedrag.
Voor zover [appellanten sub 2] stelt schade te zullen lijden ten gevolge van de ongunstige vorm van zijn resterende percelen aan de [locatie], wordt overwogen dat blijkens het deskundigenbericht de omlegging van de N322 niet leidt tot een zodanige vorm van zijn percelen, die dan nog steeds rechthoekig zijn en met de door provinciale staten aangeboden gronden de door [appellanten sub 2] gewenste lange en relatief smalle vorm zullen hebben, dat hij het huidige gebruik en de bewerking van de gronden niet zal kunnen voortzetten.
2.5.5. Voorts kan niet ontkend worden dat [appellanten sub 2] door de omlegging van de N322 verder zal moeten rijden om de thans in zijn bezit zijnde gronden en de hem aangeboden gronden ten zuiden van het voorziene tracé te bereiken. Blijkens het deskundigenbericht is de extra afstand die moet worden afgelegd, afgezet tegen de afstand die ook reeds in de huidige situatie vanaf zijn huiskavel tot de onderhavige percelen moet worden afgelegd, echter beperkt. Verder zal hij, gelet op het feit dat het tracé zijn gronden doorsnijdt, nu ook aan de zuidelijke zijde van de N322 voorzieningen moeten aanbrengen. Provinciale staten hebben zich met juistheid op het standpunt gesteld dat deze nadelige gevolgen in de vorm van schadevergoeding kunnen worden gecompenseerd. Gelet hierop hebben provinciale staten bij de afweging van de belangen met de mogelijke schade voor [appellanten sub 2] voldoende rekening gehouden.
2.5.6. Gelet op het voorgaande hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het algemeen belang dat is gediend met de omlegging van de N322 zwaarder weegt dan het belang van [appellanten sub 2] dat hierdoor wordt geraakt.
De conclusie is dat hetgeen [appellanten sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat provinciale staten niet in redelijkheid de in overweging 2.2.1. vermelde concrete beleidsbeslissing hebben kunnen vaststellen. Het beroep is mitsdien ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 3]
2.6. [appellant sub 3] betoogt dat provinciale staten in het bestreden besluit niet voldoende op de door hem naar voren gebrachte zienswijze zijn ingegaan.
Artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht verzet zich er niet tegen dat provinciale staten de zienswijze samengevat weergeven. Dat niet op ieder argument ter ondersteuning van een zienswijze afzonderlijk is ingegaan, is op zichzelf geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende is gemotiveerd. Niet is gebleken dat bepaalde bezwaren of argumenten niet in de overwegingen zijn betrokken. Het betoog faalt.
2.7. [appellant sub 3] betoogt dat onduidelijk is waarom met betrekking tot het tracé is gekozen voor een combinatie van een tweetal alternatieven en waarom niet is gekozen voor een alternatief waarbij de in het gebied aanwezige landschappelijke en natuurlijke waarden het minst worden aangetast.
2.7.1. In het kader van de besluitvorming omtrent de omlegging van de N322 is een milieueffectrapport opgesteld. In deze rapportage "Milieueffectrapport N322 Omleiding Beneden-Leeuwen - Druten", van november 2005 (hierna: het MER), opgesteld door DHV Ruimte en Mobiliteit B.V., is het verkeerskundig functioneren van vier alternatieven met verschillende varianten beschreven. Tevens zijn hierbij de gevolgen voor het groene milieu, ruimtelijke ordening en de woon- en leefomgeving ten gevolge van deze alternatieven in beeld gebracht.
2.7.2. In het MER is het door [appellant sub 3] bedoelde omleidingsalternatief als meest milieuvriendelijke alternatief aangemerkt. Het tracé voor de N322 zoals in de partiële herziening is neergelegd betreft echter een combinatie van het alternatief "Nieuwe korte omleiding" voor het gedeelte tussen de Prins Willem Alexanderbrug en het Zijveld, en het alternatief "Zuidelijke doortrekking" voor het gedeelte tussen het Zijveld en de aansluiting op de Maas en Waalweg (N322). Er is afgezien van vaststelling van het tracé volgens het volledige omleidingsalternatief, omdat het probleemoplossend vermogen van dat alternatief als te gering werd beschouwd. Volgens het deskundigenbericht biedt het doortrekkingsalternatief verkeerskundig gezien de beste en meest duurzame oplossing.
Voorts is van belang dat het in de ontwerpherziening gepresenteerde alternatief wat betreft het tracégedeelte ter hoogte van de kern Beneden-Leeuwen door bewoners uit een oogpunt van een goed woon- en leefklimaat als bezwaarlijk werd ervaren. Daarom is in overleg met de gemeenten Druten en West Maas en Waal en belangenorganisaties, waaronder de Gelderse Milieufederatie, gekozen voor een ligging van het tracé verder van de kern met als gevolg dat de aantasting van landschappelijke en natuurwaarden iets groter is. In verband hiermee zijn afspraken gemaakt over mitigerende en compenserende maatregelen die gedeeltelijk in de partiële herziening zijn neergelegd.
Gelet op het voorgaande is voldoende duidelijk waarom provinciale staten hebben gekozen voor de combinatie van twee alternatieven als voorkeursvariant en waarom zij niet hebben gekozen voor het alternatief waarbij de landschappelijke en natuurlijke waarden in het gebied zo min mogelijk worden aangetast.
2.8. [appellant sub 3] betoogt dat het tracé ten onrechte zijn perceel, kadastraal bekend gemeente Druten, sectie […], nummer […] doorsnijdt, waardoor hij ernstig in het gebruik van dit perceel zal worden belemmerd.
2.8.1. Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat na de omlegging van de N322 nog ruim vijf hectare van het perceel resteert, hetgeen voldoende is voor een efficiënte exploitatie. Verder zijn provinciale staten bereid om, indien [appellant sub 3] dit wenst, al zijn gronden aan te kopen.
2.8.2. [appellant sub 3] exploiteert in Boven-Leeuwen een akkerbouwbedrijf met ongeveer 30 hectare landbouwgrond, waaronder het perceel, kadastraal bekend gemeente Druten, sectie […], nummer […]. Dit perceel heeft thans een oppervlakte van ongeveer 6,85 hectare. Een gedeelte van het tracé is voorzien over het zuidelijke gedeelte van dit perceel, waardoor [appellant sub 3] ongeveer 1,5 hectare grond zal moeten afstaan en ongeveer 0,5 hectare van het perceel door de N322 zal worden afgescheiden van de rest van het perceel. Hierdoor resteert een aaneengesloten perceel van bijna vijf hectare.
2.8.3. Niet ontkend kan worden dat [appellant sub 3] door het verlies van landbouwgrond enige nadelige gevolgen zal ondervinden in de vorm van verminderde landbouwopbrengsten. Uit de reactie van provinciale staten op het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting is echter gebleken dat [appellant sub 3] de gronden, die nodig zijn voor de omlegging van de N322, inmiddels aan de provincie Gelderland heeft verkocht. Tevens heeft hij gronden aan de provincie verkocht, die nodig waren om de overige appellanten een zo goed mogelijke maatoplossing te kunnen bieden. Gelet hierop hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor [appellant sub 3] een passende oplossing is gevonden. De overige argumenten van [appellant sub 3] die betrekking hebben op deze beroepsgrond behoeven gelet op het voorgaande geen bespreking.
2.9. Voorts betoogt [appellant sub 3] dat de openheid van het landschap zal worden aangetast door de aanleg van grondwallen in de bochten van het tracé en door de aanleg van een viaduct in het tracé. Deze aantasting is volgens hem niet te rijmen met het beleid, zoals ook in het toekomstige bestemmingsplan "Buitengebied" is neergelegd, dat de in het buitengebied aanwezige waarden moeten worden beschermd. Voorts betoogt hij dat de kosten voor de aanleg van het viaduct disproportioneel zijn.
2.9.1. In het streekplan is het gebied waarin het tracé van de N322 is voorzien niet aangeduid als "waardevol landschap" of "waardevol open gebied".
2.9.2. In het kader van de omlegging van de N322 is door "RBOI, adviesbureau voor ruimtelijke beleid, ontwikkeling en inrichting" in opdracht van het provinciebestuur van Gelderland in april 2006 het "Landschapsplan N322" (hierna: het landschapsplan) opgesteld. Hierin is de landschappelijke inpassing van het tracé in het landschap weergegeven.
In het programma van eisen van het landschapsplan is bepaald dat de weg ten zuiden van de Van Heemstraweg geheel in maaiveldligging wordt uitgevoerd. Voorts is in het landschapsplan vermeld dat de N322 voor het grootste deel ligt op maaiveld in een open ruimte die zijn grootste maat heeft in lengterichting van de weg. De weg is daarom in het landschapsplan niet beplant en de inrichting is er op gericht de openheid niet te zeer te onderbreken. 's Nachts zullen de bewegende lichten aan het zicht worden onttrokken door het aanleggen van lage grondwallen.
2.9.3. De Afdeling stelt voorop dat de concrete beleidsbeslissing ziet op globaal ruimtebeslag, de as van de weg en het nut en de noodzaak van het wegtracé. De exacte ligging van de weg zal binnen de in de concrete beleidsbeslissing aangegeven grenzen in een bestemmingsplan worden neergelegd. Tevens zal eerst bij het vaststellen van een bestemmingsplan duidelijk zijn welke verkeerstechnische maatregelen, zoals het eventueel aanleggen van een viaduct, noodzakelijk zijn en zal eerst dan de landschappelijke inpassing van de weg in concreto worden uitgewerkt. De daadwerkelijke inrichting van de weg kan in de bestemmingsplanprocedure dan ook nog ten volle aan de orde komen. Wel dient thans op voorhand duidelijk te zijn dat een zodanige inrichting van de weg mogelijk is dat de landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
Niet ontkend kan worden dat de omlegging van de N322 de openheid van het landschap ter plaatse zal aantasten. Provinciale staten hebben zich evenwel in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de weg zo zal kunnen worden aangelegd dat deze aantasting beperkt zal zijn. Hierbij hebben zij kunnen betrekken dat niet is uitgesloten dat de weg op maaiveldhoogte wordt aangelegd en dat uit het landschapsplan blijkt dat passende mitigerende maatregelen kunnen worden genomen om de aantasting van de openheid te beperken. De aanleg van grondwallen in de door [appellant sub 3] bedoelde bochten is noodzakelijk om het lichtschijnsel van koplampen op het omliggende gebied te verminderen. Voorts hebben provinciale staten terecht in aanmerking genomen dat aan het landschap ter plaatse in het streekplan geen bijzondere bescherming is toegekend. Gelet hierop bestaat geen grond voor het oordeel dat provinciale staten aan het behoud van de openheid van het landschap een groter gewicht diende toe te kennen dan aan de belangen bij het omleggen van de weg.
2.10. De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat provinciale staten niet in redelijkheid de in overweging 2.2.1. vermelde concrete beleidsbeslissing hebben kunnen vaststellen. Het beroep is, voor zover de Afdeling bevoegd is daarvan kennis te nemen, ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
2.11. Ter zitting heeft [appellant sub 4] zijn beroepsgrond met betrekking tot de door hem gevreesde geluidoverlast ingetrokken.
2.12. [appellant sub 4] vreest door het omleggen van de N322 voor het voortbestaan van zijn bedrijf. Hiertoe voert hij aan dat enkele percelen na de omlegging van de N322 niet meer door zijn melkvee te bereiken zijn en dat hij omrijschade zal lijden, mede omdat de wegen naar zijn percelen na de omlegging niet geschikt zijn voor landbouwvoertuigen. Voorts heeft het bedrijf geen uitbreidingsmogelijkheden meer op de huidige locatie. De volgens [appellant sub 4] noodzakelijke verplaatsing van het bedrijf brengt hoge kosten met zich, welke volgens Van der Veen niet slechts door hem behoeven te worden gedragen.
2.12.1. Provinciale staten hebben zich op het standpunt gesteld dat, mede wegens de slechte bereikbaarheid van de gronden van [appellant sub 4] na de omlegging van de N322, medewerking zal worden verleend aan bedrijfsverplaatsing. Hiervoor is volgens provinciale staten reeds een wijziging van het bestemmingsplan in procedure gebracht. Voorts stellen zij dat, voor zover de bedrijfsverplaatsing nog niet heeft plaatsgevonden voordat hinder zal worden ondervonden van de omlegging, de omrijschade van [appellant sub 4] zal worden vergoed.
2.12.2. [appellant sub 4] woont aan de [locatie sub 4] te [woonplaats] en exploiteert daar tevens een gemengd agrarisch bedrijf met melkkoeien en vleesvarkens. Uit het deskundigenbericht komt naar voren dat [appellant sub 4] thans 65 hectare grond voor zijn bedrijfsvoering gebruikt, waarvan ongeveer 45 hectare uit grasland bestaat en ongeveer 20 hectare uit bouwland. Het tracé is voorzien tussen de gronden van [appellant sub 4], zodat zijn huiskavel en huispercelen aan de Van Heemstraweg ten oosten van de N322 zullen liggen en zijn twee grote veldkavels aan de Liesterstraat ten westen van de N322. Niet in geschil is dat [appellant sub 4] hierdoor omrijschade zal ondervinden en dat de beide veldkavels aan de Liesterstraat niet meer ten behoeve van het melkvee van [appellant sub 4] kunnen worden gebruikt.
2.12.3. Uit de reactie van provinciale staten op het deskundigenbericht en het verhandelde ter zitting blijkt dat provinciale staten aan [appellant sub 4] verschillende opties hebben geboden om te komen tot een passende oplossing. Deze opties zien onder meer op de enkele compensatie van de gronden die nodig zijn voor het tracé, al dan niet in de vorm van vervangende gronden, of de aankoop van meer gronden van [appellant sub 4], waaronder de huispercelen, waardoor een algehele bedrijfsverplaatsing kan plaatsvinden naar zijn veldkavels. Deze bedrijfsverplaatsing wordt mogelijk gemaakt in het bij besluit van 10 juli 2007 door het college van burgemeester en wethouders van West Maas en Waal vastgestelde wijzigingsplan "[…]". Het college van gedeputeerde staten van Gelderland heeft bij besluit van 31 augustus 2007 het wijzigingsplan goedgekeurd en dit plan is thans onherroepelijk.
Anders dan [appellant sub 4] stelt behoeft een voor hem passende oplossing niet in deze fase van besluitvorming met betrekking tot de omlegging van de N322 in concreto vast te staan; voldoende is dat gebleken is dat aan een passende oplossing wordt gewerkt.
Nu het de bedoeling is dat ten gevolge van voornoemd wijzigingsplan [appellant sub 4] ter plaatse van de Liesterstraat over een huiskavel van ongeveer 30 hectare kan beschikken voor zijn agrarisch bedrijf, hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het voortbestaan van het bedrijf van [appellant sub 4] niet in geding is en dat een passende oplossing voorhanden is. Voor zover [appellant sub 4] heeft betoogd dat de kosten van de verplaatsing van zijn bedrijf niet geheel te zijnen laste dienen te komen, is ter zitting van de zijde van provinciale staten gesteld dat naast de mogelijkheid van compensatie in de vorm van vervangende gronden, tevens een vergoeding van schade kan plaatsvinden in de vorm van nadeelcompensatie of in de vorm van planschadevergoeding en dat in dit verband op korte termijn een taxatie zal worden verricht.
2.12.4. Gelet op het voorgaande hebben provinciale staten zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het algemeen belang dat is gediend met de omlegging van de N322 zwaarder weegt dan het belang van [appellant sub 4] dat hierdoor wordt geraakt.
De conclusie is dat hetgeen [appellant sub 4] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat provinciale staten niet in redelijkheid de in overweging 2.2.1. vermelde concrete beleidsbeslissing hebben kunnen vaststellen. Het beroep is, voor zover de Afdeling bevoegd is daarvan kennis te nemen, ongegrond.
Proceskosten
2.13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van
A. het beroep van [appellant sub 3], voor zover dit betrekking heeft op de herbegrenzing van de EHS, en
B. het beroep van [appellant sub 4], voor zover dit betrekking heeft op de aanduiding "zoekzone stedelijke functie" op zijn gronden;
II. verklaart de beroepen van [appellanten sub 1] en [appellanten sub 2] geheel en de beroepen van [appellant sub 3] en [appellant sub 4] voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. M.A.A. Mondt-Schouten en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van Dorst
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
357-533.