ECLI:NL:RVS:2008:BC9078

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705450/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.W. Mouton
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor caravanstalling in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 9 april 2008 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [appellante] tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer om vrijstelling en een bouwvergunning te verlenen voor de bouw van een loods ten behoeve van caravanstalling op een perceel in [plaats]. Het college had op 28 maart 2006 besloten om de gevraagde vergunning te weigeren, waarna [appellante] bezwaar aantekende. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 21 december 2006. De rechtbank Haarlem bevestigde deze beslissing op 20 juni 2007, waarna [appellante] hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied". De plankaart van het bestemmingsplan geeft aan dat op het perceel de bestemming "Caravanhandel c.q. - opslag met bijbehorend terrein" rust. De rechtbank had terecht overwogen dat de bebouwingsgrens niet mocht worden overschreden, en dat het bouwplan, dat buiten deze grens voorzag in bebouwing, in strijd was met de voorschriften van het bestemmingsplan.

Daarnaast heeft de Raad van State geoordeeld dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de gevraagde vrijstelling te weigeren. Het college had belang gehecht aan het voorkomen van verdere verstening van het buitengebied en de bescherming van de agrarische en recreatieve functies van het gebied, zoals vastgelegd in het streekplan. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

200705450/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats], gemeente Haarlemmermeer,
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/12017 van de rechtbank Haarlem van 20 juni 2007 in het geding tussen:
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer (hierna: het college) geweigerd vrijstelling en bouwvergunning te verlenen aan appellante voor de bouw van een loods ten behoeve van caravanstalling op het perceel, plaatselijk bekend [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 december 2006 heeft het college onder meer het daartegen door [appellante] ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 juni 2007, verzonden op 22 juni 2007, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief van 1 augustus 2007, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft bij brief van 17 september 2007 naderde stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 maart 2008, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigden] en bijgestaan door mr. A.P. van Delden, advocaat te Leiden, alsmede het college, vertegenwoordigd door drs. M. Link, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied" (hierna: het bestemmingsplan).
2.2. Ingevolge de plankaart van het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Caravanhandel c.q. - opslag met bijbehorend terrein".
Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de tot het bestemmingsplan behorende voorschriften (hierna: planvoorschriften) zijn de voor "Caravanhandel c.q. - opslag L (Ca)" aangewezen gronden bestemd voor de verkoop en opslag, waaronder stalling, alsmede laden en lossen en repareren van caravans en de daarbij behorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouwen zijnde met inachtneming van het op de kaart bepaalde.
Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt ten aanzien van de bebouwing van de in het eerste lid bedoelde gronden bepaald dat ten hoogste 50% van de terreinoppervlakte mag worden bebouwd.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van het bestemmingsplan wordt in deze voorschriften onder bebouwingsgrens verstaan een op de kaart aangegeven lijn, welke door bebouwing niet mag worden overschreden, tenzij in de voorschriften anders is bepaald.
2.3. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften regels geeft voor de gronden die op de plankaart zijn aangeduid met een wit vlak en de aanduiding "Ca" (hierna: het witte vlak) en het daarnaast gelegen, op de kaart gearceerd aangegeven, gebied. In artikel 14, eerste lid, is geregeld dat hierop mag worden gebouwd met inachtneming van het op de kaart bepaalde. De opslagloods is voorzien op gronden die op de plankaart gearceerd zijn aangegeven. Op de plankaart staat om het witte vlak een zwarte lijn. De rechtbank heeft terecht overwogen dat deze lijn niet anders kan worden geduid dan als een bebouwingsgrens. Gelet op artikel 1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, mag hierbuiten niet gebouwd worden, tenzij in de voorschriften anders is bepaald. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften niet kan worden aangemerkt als een voorschrift op grond waarvan bebouwing buiten de bebouwingsgrens is toegestaan. Nu het bouwplan voorziet in bebouwing buiten het witte vlak is het in strijd met het bestemmingsplan. Het betoog faalt.
2.4. [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vrijstelling te weigeren.
Zij voert daartoe aan dat ingevolge artikel 14, eerste lid, van de tot het bestemmingsplan behorende voorschriften ook bebouwing in het buitengebied is toegestaan, waardoor de door het college ongewenst geachte verdere verstening ook optreedt. Tenslotte stelt zij dat het bouwplan leidt tot een verbetering van het landschap, omdat in plaats van een terrein vol gestalde caravans in de openlucht zicht zal ontstaan op een afwerkte loods.
2.4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat verdere verstening van het buitengebied moet worden voorkomen. Zoals ter zitting is bevestigd, moet hieronder volgens het college ook worden verstaan het oprukken van bebouwing in het open gebied, hetgeen de oprichting van de opslagloods in dit geval tot gevolg zou hebben. Dat is bij bebouwing binnen het witte vlak in aanzienlijk mindere mate aan de orde.
Daarnaast heeft het college ook betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het gebied in het op 9 mei 2005 vastgestelde streekplan Noord-Holland Zuid, partiële herziening Westrand, naast een agrarische, ook een recreatieve functie en een natuurfunctie toegekend heeft gekregen.
Om die reden wil het college niet verder gaan dan conserveren van de bestaande bebouwing en bouwmogelijkheden.
In hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, bestaat geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid de gevraagde vrijstelling heeft kunnen weigeren. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
163-564.