ECLI:NL:RVS:2008:BC9086

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705193/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.R. Schaafsma
  • M.J. van der Zijpp
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen overtreding vergunning Wet milieubeheer door college van burgemeester en wethouders van Venlo

Op 9 april 2008 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Venlo. De zaak betreft een handhavingsverzoek van appellanten tegen de vergunning die is verleend op basis van de Wet milieubeheer voor een inrichting in Venlo. Het college had op 13 februari 2007 het verzoek van appellanten om handhavend op te treden afgewezen, omdat er concreet uitzicht op legalisatie bestond. Appellanten waren van mening dat het college in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel had gehandeld door het verzoek af te wijzen, aangezien de exacte datum van legalisatie niet bekend was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat voor het bestaan van concreet uitzicht op legalisatie niet vereist is dat de exacte datum bekend is. Daarnaast betoogden appellanten dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestond, omdat dit zou leiden tot een onaanvaardbare afwijking van de richtwaarden voor geluid. Het college had echter op goede gronden geconcludeerd dat de vergunning kon worden verleend en dat de geluidbelasting niet zodanig was dat handhavend optreden noodzakelijk was. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beslissing van het college om niet handhavend op te treden.

Uitspraak

200705193/1.
Datum uitspraak: 9 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Venlo,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) het verzoek van [appellanten] om handhavend op te treden tegen overtreding van de krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning voor de door [vergunninghoudster] gedreven inrichting aan de [locatie 1] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 5 juni 2007, verzonden op 12 juni 2007, heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 juli 2007, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[vergunninghoudster] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2008, waar [appellanten], bijgestaan door mr. T.L. Fernig, en het college, vertegenwoordigd door ing. R.J.M. Pellegrom, ing. A.G. Wiersema en ing. J.G.J. Klerken, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen en [vergunninghoudster], gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Voor de inrichting is bij besluit van 21 oktober 2003 krachtens de Wet milieubeheer een revisievergunning verleend. [appellanten] hebben het college verzocht handhavend op te treden vanwege overtreding van de in deze vergunning gestelde grenswaarden voor het bij hun woning aan de [locatie 2] toegestane geluidniveau en vanwege een overschrijding van het ingevolge deze vergunning toegestane aantal transportbewegingen.
2.2. Niet in geschil is dat de vergunning op beide genoemde punten is overtreden, zodat het college terzake bevoegd was tot handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Het college heeft bij besluit van 13 februari 2007 afgezien van handhavend optreden omdat concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Dit besluit heeft het college bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2.4. [appellanten] betogen allereerst, zo begrijpt de Afdeling het beroep, dat in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel is gehandeld door het verzoek om handhaving af te wijzen terwijl de exacte datum waarop legalisatie zal plaatsvinden niet vaststaat.
Dit beroepsonderdeel faalt. Voor het bestaan van concreet uitzicht op legalisatie, en het om die reden weigeren van handhavend optreden, is niet vereist dat de exacte datum waarop legalisatie zal plaatsvinden bekend is.
2.5. [appellanten] betogen verder dat er geen concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat legalisatie een onaanvaardbare afwijking van de richtwaarden als neergelegd in de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer zal inhouden.
2.5.1. Het college heeft bij besluit van 7 maart 2006 aan [vergunninghoudster] een veranderingvergunning verleend waarmee de overtredingen werden opgeheven. De Afdeling heeft dat besluit vernietigd bij uitspraak van 8 november 2006 in zaak nr.
200602879/1. Het college is voornemens om opnieuw positief op de aanvraag om verlening van de veranderingsvergunning te beslissen. Het bij de woning van [appellanten] optredende geluidniveau van 37 dB(A) in de nachtperiode acht het college niet zodanig hoog, dat er niet van mag worden uitgegaan dat de vergunning kan worden verleend. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit standpunt niet op goede gronden heeft kunnen innemen.
Voorts is aannemelijk geworden dat de voor de veranderingvergunning aangevraagde transportbewegingen niet een zodanige geluidbelasting veroorzaken, dat daarvoor geen vergunning zou kunnen worden verleend.
Nu het college op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat, heeft het college terecht het verzoek om handhavend op te treden afgewezen. De beroepsgrond faalt.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. Schaafsma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Schaafsma w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
262-590.