ECLI:NL:RVS:2008:BC9564

Raad van State

Datum uitspraak
7 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200801074/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • P. Plambeck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake vergunning voor vergistingsinstallatie Orgaworld B.V. te Lelystad

Op 7 april 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoekers en het college van gedeputeerde staten van Flevoland. Het college had op 22 november 2007 een verklaring afgegeven met betrekking tot een vergistingsinstallatie van Orgaworld B.V. te Lelystad. Verzoekers maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzitter om een voorlopige voorziening, omdat zij geluidhinder ondervonden van het verkeer naar de inrichting en meenden dat de wijziging van de bedrijfstijden negatieve gevolgen had voor de verkeersveiligheid en het milieu.

De voorzitter behandelde het verzoek op 25 maart 2008. Tijdens de zitting werd het college vertegenwoordigd door mr. C.A.I. Eringfeld en ing. R.H. Biemond, terwijl vergunninghoudster werd vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen. Verzoekers stelden dat de akoestische rapportage niet representatief was en dat de verruiming van de bedrijfstijden zou leiden tot meer geluidhinder. De voorzitter overwoog dat de aangevoerde gronden niet relevant waren voor de rechtmatigheid van het besluit en dat de geluidgrenswaarden, die al waren vastgesteld in een eerdere revisievergunning, niet zouden worden overschreden.

De voorzitter concludeerde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat de verruiming van de bedrijfstijden geen toename van geluidhinder zou veroorzaken en dat de verkeersbewegingen in het weekend niet zouden leiden tot een grotere milieubelasting. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

200801074/1.
Datum uitspraak: 7 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2007 heeft het college van gedeputeerde staten van Flevoland (hierna: het college) een verklaring als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot een vergistingsinstallatie van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Orgaworld B.V. (hierna: vergunninghoudster) op het perceel Karperweg 20 te Lelystad.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2008, hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een nader stuk ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 maart 2008, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.A.I. Eringfeld en ing. R.H. Biemond, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. Th.A.G. Vermeulen, advocaat te Rosmalen, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. De verandering betreft een verruiming van de bedrijfstijden voor de ontvangst en de verwerking van afvalstoffen op zaterdag en zondag in de dagperiode.
2.2. [verzoekers] voeren aan dat zij binnen de reeds vergunde bedrijfstijden geluidhinder ondervinden als gevolg van hard rijdend verkeer van en naar de inrichting. Tevens stellen zij dat het bij de aanvraag om een revisievergunning behorende akoestische rapport geen representatief beeld geeft van de geluidbelasting in de representatieve bedrijfssituatie omdat hierin het uitgangspunt is gehanteerd dat de transporten van en naar de inrichting plaatsvinden met vrachtwagens. Volgens hen vindt een groot deel van de transporten plaats met tractoren met dumpers die een hoger bronvermogen hebben.
Deze gronden hebben geen betrekking op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit en falen derhalve.
2.3. Volgens [verzoekers] is de melding ten onrechte geaccepteerd, omdat door de gemelde wijziging meer en andere milieugevolgen optreden, zodat niet wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 8.19, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer. De verruiming van de bedrijfstijden heeft negatieve gevolgen voor de verkeersveiligheid en zal leiden tot meer geluidhinder, aldus [verzoekers].
2.4. Ingevolge artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.5. Voor zover [verzoekers] aanvoeren dat de verruiming van de werktijden gevolgen heeft voor de verkeersveiligheid, overweegt de voorzitter dat deze grond geen betrekking heeft op het belang van de bescherming van het milieu in de zin van artikel 8.10 van de Wet milieubeheer, en reeds om die reden niet kan leiden tot toewijzing van het verzoek.
2.6. Met betrekking tot de gestelde toename van de geluidhinder door de verruiming van de bedrijfstijden, overweegt de voorzitter dat voor de inrichting op 26 oktober 2004 een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer is verleend. De aan deze revisievergunning verbonden geluidgrenswaarden gelden voor zowel werkdagen als het weekeinde en zijn mede gebaseerd op maximaal 76 verkeersbewegingen per dag in de dagperiode. In de aanvraag om revisievergunning is vermeld dat de indirecte geluidbelasting als gevolg van dit aantal verkeersbewegingen ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen op de Karperweg maximaal 40 dB(A) bedraagt. Volgens de stukken zal als gevolg van de verruiming van de bedrijfstijden het aantal transportbewegingen op zaterdag en zondag in de dagperiode maximaal 16 gaan bedragen zodat het op grond van de revisievergunning toegestane aantal verkeersbewegingen niet wordt overschreden. Gelet hierop heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersbewegingen in het weekeinde niet zullen leiden tot een toename van de directe en indirecte geluidbelasting.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de verwerking van afvalstoffen op zowel werkdagen als in het weekeinde op dezelfde wijze geheel inpandig plaatsvindt, zodat deze activiteit in het weekeinde niet zal leiden tot een toename van de geluidhinder.
Gelet op het bovenstaande heeft het college zich naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de geluidbelasting als gevolg van de verruiming van de bedrijfstijden in overeenstemming is met de onderliggende vergunning en de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen.
2.7. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2008
159-542.