Datum uitspraak: 7 april 2008
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen,
Bij besluit van 25 februari 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (hierna: het college) aan [verzoeker] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2008, heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 maart 2008, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr. J.V. van Ophem, advocaat te Leeuwarden, en het college, vertegenwoordigd door mr. E. Gavrailova, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [verzoeker] heeft bouw- en sloopafval, dat is vrijgekomen bij de sloop van enkele opstallen op het perceel [locatie] te [plaats], gebruikt voor het opvullen van een drijfmestkelder. Het college heeft [verzoeker] bij besluit van 25 februari 2008 gelast om binnen één maand na de verzending van het besluit het bouw- en sloopafval via erkende inzamelaars af te voeren.
2.2. [verzoeker] stelt onder meer dat de door het college gestelde begunstigingstermijn van één maand te kort is omdat, kort weergegeven, uit inmiddels verkregen offertes blijkt dat erkende inzamelaars pas op een termijn van enkele maanden de verwijdering van het bouw- en sloopafval kunnen inplannen.
2.3. Het college heeft ter zitting verklaard de begunstigingstermijn te willen opschorten tot zes weken na het besluit op het bezwaarschrift.
2.4. Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende dat [verzoeker] ter beëindiging van de overtreding een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, derde lid, van de Wet milieubeheer voor het storten of anderszins op of in de bodem brengen van het bouw- en sloopafval heeft ingediend bij het college van gedeputeerde staten van Fryslân, ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen van 25 februari 2008, kenmerk /08.3001039, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen die termijn wordt verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 767,46 (zegge: zevenhonderdzevenenzestig euro en zesenveertig cent), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Heerenveen aan [verzoeker] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Heerenveen aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Drupsteen w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 april 2008