ECLI:NL:RVS:2008:BC9571

Raad van State

Datum uitspraak
9 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200800268/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H.Ph.J.A.M. Hennekens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 'De Aloë' gemeente Zwolle

Op 9 april 2008 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen verzoeksters en het college van gedeputeerde staten van Overijssel. Het geschil betreft de goedkeuring van het bestemmingsplan 'De Aloë', vastgesteld door de raad van de gemeente Zwolle op 26 maart 2007. Verzoeksters hebben bezwaar gemaakt tegen de goedkeuring van dit plan, dat voorziet in woningbouw en bedrijfsunits op een bestaand bedrijventerrein. Zij vrezen dat de nieuwe woningen hun bedrijfsvoering zullen beperken en hebben daarom verzocht om schorsing van het besluit van het college.

Tijdens de zitting op 25 maart 2008 hebben verzoeksters hun standpunt toegelicht, waarbij zij werden bijgestaan door hun advocaat. Het college van gedeputeerde staten van Overijssel heeft het plan goedgekeurd en stelt dat de bestaande rechten van de bedrijven in het gebied worden gerespecteerd. De voorzitter heeft overwogen dat verzoeksters niet aannemelijk hebben gemaakt dat het plan leidt tot onomkeerbare gevolgen voor hun bedrijven. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de bezwaren van verzoeksters onvoldoende zijn om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de overweging dat de huidige bedrijfsvoering niet door het plan wordt beperkt en dat er voldoende maatregelen zijn getroffen om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen. Ook is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 9 april 2008.

Uitspraak

200800268/2.
Datum uitspraak: 9 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeksters],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2007, kenmerk 2007/0567456, heeft het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Zwolle (hierna: de raad) bij besluit van 26 maart 2007 vastgestelde bestemmingsplan "De Aloë".
Tegen dit besluit hebben [verzoeksters] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 januari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 februari 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2008, hebben [verzoeksters] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft nadere stukken ingediend en heeft deze aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 maart 2008, waar [verzoeksters], vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn ter zitting gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. V.A. Textor, advocaat te Zwolle, en Rabo Vastgoed B.V. en andere, vertegenwoordigd door mr. F.M.G.M. Leyendeckers, advocaat te Utrecht.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting is het verzoek ingetrokken, voor zover dit is gedaan door [naam bedrijf].
2.2. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.3. Het plan ziet op het bestaande bedrijventerrein tussen de Floresstraat en de Ceintuurbaan en op twee herontwikkelingslocaties ten zuidwesten van dit terrein. Het plan voorziet ter plaatse in woningbouw en bedrijfsunits. Daarnaast wordt de milieuzonering van het bestaande bedrijventerrein geactualiseerd.
2.4. [verzoeksters] stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan en verzoeken het bestreden besluit te schorsen. Daartoe voeren zij aan dat de voorziene woningbouw zal leiden tot een beperking van hun bedrijfsvoering wat betreft de toegelaten bedrijfscategorieën, bezien ten opzichte van de regeling in het voorheen geldende bestemmingsplan, waardoor een verantwoorde toekomstige exploitatie van hun bedrijven volgens hen niet is verzekerd. Zij voeren aan dat in bepaalde gevallen aanvullende voorzieningen nodig zijn om de bestaande bedrijfsvoering te kunnen voortzetten.
Voorts stellen [verzoeksters] dat intensivering en wijziging van de bestaande bedrijfsvoering ten onrechte ten gevolge van het plan niet meer mogelijk zijn.
2.5. Het college heeft het plan goedgekeurd.
Ten aanzien van de bedenkingen van [verzoeksters] heeft het college gesteld dat de bestaande rechten van de bedrijven, zoals neergelegd in de vergunningen krachtens de Wet milieubeheer, in het plan worden gerespecteerd. De huidige bedrijfsvoering wordt derhalve niet door het plan beperkt. Daarbij zijn voor twee bedrijven, waaronder [naam bedrijf], aanvullende maatregelen noodzakelijk, die ten laste van de ontwikkelaar worden gerealiseerd. Volgens het college is voldoende zeker dat de benodigde voorzieningen worden gerealiseerd. Het college merkt op dat voor enkele woningen in de planvoorschriften is bepaald dat deze moeten worden uitgevoerd met een zogeheten dove gevel, waarmee is verzekerd dat in de woningen wordt voldaan aan de geldende geluidsnormen. Daarnaast blijkt uit nader onderzoek naar de cumulatie van geluid dat in het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
Verder stelt het college dat in het plan rekening is gehouden met de eventuele toekomstige ontwikkeling van de bedrijven die naar verwachting binnen drie jaar zal plaatsvinden. Volgens het college is uit inventarisatie niet gebleken van concrete uitbreidingsplannen waarmee in redelijkheid rekening gehouden had moeten worden.
2.6. De Voorzitter overweegt het volgende.
[verzoeksters] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een zodanige beperking van hun huidige bedrijfsvoering dat dienaangaande een voorlopige voorziening dient te worden getroffen om te voorkomen dat het plan leidt tot onomkeerbare gevolgen voor hun bedrijven, in verband waarmee het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht. Ter zake is gebleken dat uitsluitend in verband met de bedrijfsvoering van [naam bedrijf] aanvullende -geluidwerende- voorzieningen noodzakelijk zijn. Dat door de ontwikkelaars en de bedrijven nog geen bindende afspraken zijn gemaakt over de realisering van deze voorzieningen, zoals ter zitting nog is aangevoerd, doet in dit kader niet ter zake. In de bestemmingsplanprocedure kan immers slechts de vraag aan de orde komen of die voorzieningen, waarmee een goed woon- en leefklimaat in de woningen kan worden gewaarborgd, voldoende in het plan zijn verzekerd. Dienaangaande volgt uit de aanduiding "geluidwerende voorziening" op de plankaart, bezien in samenhang met artikel 3.2.1, aanhef en onder f, en artikel 7.2.1, aanhef en onder f, van de planvoorschriften, dat de woningen die ten zuidoosten grenzen aan het bedrijfsgebouw van [gemachtigde] en [naam bedrijf]., in verband met de maximaal toegelaten geluidhinder van 50 dB(A) dienen te worden voorzien van een geluidwerende voorziening of dove gevel van minimaal 5,3 meter hoog en dat bij het bedrijfsgebouw dient te worden voorzien in een geluidwerende voorziening van 1,8 meter hoog.
Voorts hebben [verzoeksters] niet aannemelijk gemaakt dat het plan leidt tot een onevenredige beperking van hun eventuele toekomstige activiteiten. Hierbij neemt de voorzitter in aanmerking dat zij niet hebben bestreden dat zij geen concrete uitbreidingsplannen kenbaar hebben gemaakt waarmee bij de vaststelling van het plan in redelijkheid rekening gehouden had moeten worden.
2.6.1. Ter zitting hebben [verzoeksters] nog aangevoerd dat niet is verzekerd dat de bedrijfsunits, die volgens hen als buffer zouden moeten dienen tussen de bestaande bedrijven en de voorziene woningen, daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd. Dienaangaande overweegt de voorzitter dat met het plan niet kan worden afgedwongen dat de toegelaten bedrijfsunits worden gerealiseerd. Dit geldt evenzeer voor de in het plan toegelaten woningen. Uit artikel 10 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening volgt immers dat in een bestemmingsplan naar zijn aard slechts kan worden bepaald welke soorten bebouwing en gebruik op de daarin opgenomen gronden zijn toegelaten. Bovendien is ter zitting vanwege de raad verklaard dat met deze bedrijfsunits slechts wordt beoogd te voorzien in een stedenbouwkundige overgangszone en dat deze bebouwing niet noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het voorkomen van geluidhinder, hetgeen door [verzoeksters] niet is weersproken.
2.6.2. Voorts hebben [verzoeksters] ter zitting gesteld dat het plan ten onrechte voorziet in een verkeersontsluiting vanuit het nieuwe woongebied over de Ternatestraat, langs de panden van [verzoeksters] onderscheidenlijk [namen bedrijven] zijn gevestigd. Zij vrezen voor verkeershinder en verkeersonveiligheid in de nabijheid van hun bedrijven.
Hierin ziet de voorzitter echter geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij neemt de voorzitter ten eerste in aanmerking dat het een bestaande ontsluitingsweg betreft. Hoewel deze ook door de toekomstige bewoners van het plangebied kan worden gebruikt, hebben [verzoeksters] niet aannemelijk gemaakt dat het plan in zoverre leidt tot zodanige verkeershinder of verkeersonveiligheid dat het treffen van een voorlopige voorziening is aangewezen. Hierbij acht de voorzitter van belang dat het plan voorziet in drie alternatieve ontsluitingsroutes vanuit het voorziene woongebied, zodat voorshands niet behoeft te worden gevreesd dat realisering van het plan leidt tot onomkeerbare gevolgen voor de verkeersafwikkeling in het plangebied.
2.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hennekens w.g. Kooijman
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 april 2008
177-516.