ECLI:NL:RVS:2008:BC9579

Raad van State

Datum uitspraak
16 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200705209/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • B. van Wagtendonk
  • R. van der Spoel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vereiste bouwvergunning voor de aanleg van vijvers in Nijmegen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen ongegrond werd verklaard. Het college had op 29 juni 2006 een dwangsom opgelegd aan [appellant] om de bouw van twee vijvers op zijn perceel stil te leggen totdat er een bouwvergunning was verleend. Het college verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen dit besluit ongegrond op 26 oktober 2006. De rechtbank Arnhem bevestigde deze beslissing op 13 juni 2007, waarna [appellant] hoger beroep instelde bij de Raad van State op 24 juli 2007.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep zich beperkt tot de vraag of de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat voor de bouw van de vijvers een bouwvergunning vereist is. [appellant] betoogde dat de vijvers als tuinmeubilair kunnen worden aangemerkt, wat zou betekenen dat er geen bouwvergunning nodig zou zijn. De Raad van State heeft echter geoordeeld dat de vijvers niet onder de definitie van tuinmeubilair vallen zoals beschreven in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (Bblb). De rechtbank had terecht geoordeeld dat de vijvers niet als bouwvergunningvrije bouwwerken kunnen worden aangemerkt, en dat het college bevoegd was om handhavend op te treden.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 16 april 2008.

Uitspraak

200705209/1.
Datum uitspraak: 16 april 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nr. 06/5991 van de rechtbank Arnhem van 13 juni 2007 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 juni 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: het college), voor zover thans van belang, [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast de bouw van twee vijvers op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) stil te leggen tot het moment dat hiervoor alsnog bouwvergunning is verleend.
Bij besluit van 26 oktober 2006 heeft het college het daartegen door
[appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juni 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door
[appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 augustus 2007.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting van 3 april 2008, waar partijen, met bericht van verhindering, niet zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat voor de bouw van de vijvers een bouwvergunning is vereist. [appellant] betoogt dat de vijvers zijn aan te merken als tuinmeubilair als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, van het Besluit bouwvergunningsvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken (hierna: Bblb), zodat het college niet bevoegd was daartegen handhavend op te treden.
2.1.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Ingevolge 43, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Woningwet is, in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het bouwen dat bij algemene maatregel van bestuur is aangemerkt als van beperkte betekenis.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, aanhef en onder b, van het Bblb, voor zover thans van belang, wordt als bouwen van beperkte betekenis als bedoeld in artikel 43, eerste lid, onderdeel c, van de wet aangemerkt het bouwen van tuinmeubilair.
2.1.2. Het betoog faalt. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, geeft artikel 3 van het Bblb een limitatieve en uitputtende opsomming van bouwvergunningvrije bouwwerken van beperkte betekenis. Mede in het belang van de rechtszekerheid van derden, moeten de in dit artikel neergelegde uitzonderingen op het vereiste van bouwvergunning restrictief worden opgevat.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de vijvers niet kunnen worden aangemerkt als tuinmeubilair in de zin van artikel 3, tweede lid, onder b, van het Bblb. Blijkens de Nota van Toelichting bij het Bblb moet onder tuinmeubilair bijvoorbeeld een pergola of een zonnewijzer worden verstaan. Een vijver kan daarmee niet worden gelijkgesteld. Nu de vijvers niet als bouwvergunningvrije bouwwerken kunnen worden aangemerkt en deze zonder de daartoe benodigde bouwvergunning (gedeeltelijk) zijn opgericht, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bevoegd was om daartegen op te treden.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Steinebach-de Wit
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 16 april 2008
328-531.